ECLI:NL:RBDOR:2008:BG5422

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
77502 / KG ZA 08-209
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van geleegde containers na faillissement van opdrachtnemer

In deze zaak vorderden meerdere rechtspersonen, gevestigd in de Verenigde Staten, Bermuda en het Verenigd Koninkrijk, de afgifte van 82 containers met rijst die door hun opdrachtnemer, Europe West Indië Lijnen B.V. (EWL), waren geleased. EWL was failliet verklaard op 14 juli 2008, waarna de containers in Bilbao waren gelost. De gedaagde partij, gevestigd in Dordrecht, had de containers in gebruik genomen voor vervoer naar Rotterdam, maar weigerde deze terug te geven totdat een bedrag van € 900,12 per container was voldaan. De eiseressen stelden dat zij recht hadden op afgifte van de containers, nu de leaseovereenkomsten met EWL waren geëindigd door het faillissement. De gedaagde voerde aan dat hij een retentierecht had op de containers vanwege gemaakte kosten voor het vervoer van Bilbao naar Rotterdam. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep op retentierecht van de gedaagde niet kon worden gehonoreerd, omdat de eiseressen als rechthebbenden op de containers moesten worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de gedaagde de containers moest afgeven en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De vordering van de eiseressen werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval de gedaagde niet aan de veroordeling voldeed.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 77502 / KG ZA 08-209
Vonnis in kort geding van 27 november 2008
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres1],
gevestigd te San Francisco (Verenigde Staten van Amerika),
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres2],
gevestigd te Hamilton (Bermuda),
3. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres3],
gevestigd te Marlow, Buckinghamshire (Verenigd Koninkrijk),
4. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres4],
gevestigd te San Francisco (Verenigde Staten van Amerika),
5. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres5],
gevestigd te Fleet, Hampshire (Verenigd Koninkrijk),
eiseressen,
advocaat mr.V.J. Groot te Dordrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.J.R.M. de Bok te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 14 oktober 2008,
- de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 13 november 2008,
- de door [gedaagde] overgelegde producties,
- de pleitnota van [eisers],
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 juni 2008 heeft [gedaagde] aan Europe West Indië Lijnen B.V. (verder: EWL) opdracht gegeven om 82 containers met rijst van Georgetown (Gyana) te vervoeren naar Rotterdam. Dit vervoer vond plaats met het schip “EWL Atlantic”.
2.2. De containers waarin de vorenbedoelde rijst werd vervoerd zijn door EWL geleased van [eisers]
2.3. Op 14 juli 2008 is EWL in staat van faillissement verklaard.
2.4. Na het faillissement van EWL heeft de eigenaar van het schip “EWL Atlantic”de charterovereenkomst met EWL beëindigd en de 82 containers met rijst in Bilbao (Spanje) gelost.
2.5. Op enig moment is [gedaagde] voor het vervoer van de 82 containers met rijst naar Rotterdam in contact getreden met WEC Lines & Holland Maas Shipping (verder: WEC). WEC heeft vervolgens [eisers] over het voorgenomen vervoer van de containers geïnformeerd. Hierna hebben [eisers] WEC een spreadsheet gezonden met gegevens waar de lege containers na lossing in Rotterdam moeten worden teruggeleverd. Bij e-mail van 12 augustus 2008 is deze spreadsheet door WEC doorgezonden aan [gedaagde].
2.6. Op 13 augustus 2008 is het schip “Helena Sibum” van WEC vanuit Bilbao vertrokken naar Rotterdam met aan boord 68 van de 82 containers met rijst. Het vervoer van de overige 14 containers met rijst naar Rotterdam heeft in opdracht van een klant van [gedaagde] plaatsgevonden met een ander schip.
2.7. [gedaagde] heeft de 68 containers met rijst die met het schip “Helena Sibum” zijn vervoerd inmiddels geleegd, maar weigert de desbetreffende containers terug te leveren zolang niet een bedrag van € 900,12 per container vermeerderd met opslagkosten is voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] de in productie 1 gespecificeerde containers af te geven, door aflevering van die containers op de in productie 1 per container gespecificeerde container depots, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2. [eisers] baseren hun vordering op de volgende stellingen.
[eisers] hebben recht op afgifte van de onderhavige containers, nu door het faillissement van EWL de leaseovereenkomsten met EWL zijn geëindigd en die containers voor het vervoer naar Rotterdam door [eisers] aan [gedaagde] slechts in bruikleen zijn gegeven. [eisers] hebben ook spoedeisend belang bij afgifte van die containers, opdat deze weer verhuurd kunnen worden.
3.3. [gedaagde] voert als verweer het volgende aan.
Op grond van de overeenkomst met EWL heeft [gedaagde] een vordering op EWL tot vergoeding van de gemaakte kosten voor het vervoer van de containers van Bilbao naar Rotterdam. Totdat die kosten zijn voldaan komt [gedaagde] op grond van artikel 3:291 BW een retentierecht op de containers toe. Subsidiair heeft [gedaagde] recht op vergoeding van die kosten door [eisers] op grond van zaakwaarneming en meer subsidiair op grond van redelijkheid en billijkheid.
Betwist wordt dat tussen partijen met betrekking tot de containers een overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen en dat de leaseovereenkomsten met EWL zijn geëindigd. Voorts wordt bij gebrek aan wetenschap betwist dat [eisers] eigenaren van de containers zijn.
Toewijzing van de vordering zal een definitief karakter hebben omdat [gedaagde] haar retentierecht dan niet meer zal kunnen uitoefenen. De vordering dient derhalve slechts te worden toegewezen onder voorwaarde dat [eisers] de gevraagde vergoeding (onder protest) betalen, althans dat zij zekerheid stellen voor de gemaakte kosten.
Tot slot wordt het gestelde spoedeisend belang van [eisers] betwist.
4. De beoordeling
4.1. Niet weersproken is dat [eisers] belang bij de beschikking over de containers hebben ten einde die opnieuw te kunnen verhuren. Dit is voldoende om het vereiste spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening aan te nemen. Dat [eisers], zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, reeds de beschikking over de onderhavige containers had kunnen krijgen indien zij de door [gedaagde] verlangde vergoeding onder protest hadden voldaan, neemt dat spoedeisend belang niet weg.
4.2. Niet ter discussie staat dat EWL met betrekking tot de onderhavige containers leaseovereenkomsten met [eisers] heeft gesloten en dat de rechten van [eisers] op de containers ouder zijn dan de door [gedaagde] met EWL gesloten overeenkomst. Onder deze omstandigheden kan van een retentierecht slechts sprake zijn indien de vordering van [gedaagde] voortspruit uit een overeenkomst die EWL met betrekking tot de onderhavige containers is aangegaan. Het ligt voor de hand dat de overeenkomst tussen EWL en [gedaagde] voor EWL de hoofdverbintenis bevat om de rijst van [gedaagde] van Gyana naar Rotterdam te vervoeren en dat die overeenkomst daarnaast de nevenverbintenis bevat om gedurende en ten behoeve van dat vervoer de onderhavige containers ter beschikking te stellen. Dat dit het geval is geweest dient ook te worden aangenomen, nu door [gedaagde] geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die op iets anders wijzen. Aannemelijk is dat de lossing van de containers met rijst in Bilbao een toerekenbare tekortkoming van EWL in de nakoming van haar hoofdverbintenis oplevert. Niet ter discussie staat echter dat de onderhavige containers het gehele vervoertraject zijn gebruikt, zonder dat er voor het gebruik van de containers op het traject van Bilbao naar Rotterdam extra kosten aan [gedaagde] in rekening zijn gebracht. Voor zover die containers in het vervoertraject vanaf Bilboa niet door EWL ter beschikking werden gesteld, dient te worden aangenomen dat zulks door [eisers] gebeurde. Niet ter discussie staat immers dat het vervoer van de containers met rijst vanaf Bilbao met goedvinden van [eisers] is geschied. Hieruit volgt dat geen sprake is van schending van de vorenbedoelde nevenverbintenis door EWL, althans dat die verbintenis zonder enig nadeel voor [gedaagde] door tussenkomst van [eisers] is uitgevoerd. Niet aannemelijk is dat onder deze omstandigheden de schending van de hoofdverbintenis en de daaruit voortvloeiende schade kan worden tegengeworpen aan [eisers], als de ouder gerechtigden met betrekking tot de containers die onderwerp zijn van de nevenverbintenis.
4.3. Op grond van het vorenstaande dient, naar voorlopig oordeel, het beroep op retentierecht van [gedaagde] te worden verworpen.
4.4. Evenmin aannemelijk is dat [gedaagde] uit hoofde van zaakwaarneming een vordering op [eisers] heeft. [gedaagde] stelt immers dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met WEC er van uitging dat EWL nog immer huurder van de containers was en weerspreekt niet dat WEC op eigen initiatief met [eisers] contact over de containers heeft opgenomen. Daaruit volgt dat [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst met WEC geen acht heeft geslagen op de belangen van [eisers], zodat van zaakwaarneming geen sprake is.
4.5. De redelijkheid en billijkheid kan slechts meebrengen dat [eisers] in de door [gedaagde] gemaakte kosten bijdraagt, indien zij een eigen belang hadden bij teruglevering van de onderhavige containers in de depots in Rotterdam. [gedaagde] stelt in dat verband dat Rotterdam de loshaven volgens de bill of lading is en tevens de terugbrenghaven op grond van de leaseovereenkomsten is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden ingezien dat uit de vermelding als loshaven in de bill of lading voortvloeit dat [eisers] belang bij het terugbrengen van de containers in die haven hebben. Voorts is door [eisers] aangevoerd dat Rotterdam slechts ten behoeve van EWL als terugbrenghaven in de leaseovereenkomsten is opgenomen en dat het EWL jegens [eisers] vrijstond de containers ook in een andere havenstad, zoals Bilbao, in te leveren. Dat [gedaagde] dat bij gebrek aan wetenschap betwist, is niet voldoende om vorenbedoeld eigen belang van [eisers] aan te kunnen nemen.
4.6. Op grond van het vorenstaande is het bestaan van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering op [eisers] niet aannemelijk.
4.7. Niet ter discussie staat dat EWL de onderhavige containers van [eisers] heeft geleased. Dit is voldoende om [eisers] als rechthebbenden op die containers aan te merken. Voorts hebben [eisers] aangeboden [gedaagde] vrijwaring te verlenen voor claims van (de curator in het faillissement van) EWL en derden ter zake van aflevering in die depots van containers die niet aan [eisers] zouden toebehoren. Met die vrijwaring heeft [gedaagde] er geen belang bij dat in dit geding de vraag wordt beantwoord wie de eigenaren van onderhavige containers is, zodat daarop niet behoeft te worden ingegaan.
4.8. [gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat de leaseovereenkomsten tussen EWL en [eisers] zijn beëindigd en daarmee het recht van [eisers] op afgifte van de containers. Deze betwisting dient als onvoldoende gemotiveerd te worden gepasseerd nu uit de e-mail van 12 augustus 2008 volgt dat [gedaagde] vanaf die datum op de hoogte is van de aanspraken van de leasemaatschappijen op afgifte van de containers en zij tot aan de behandeling van dit kort geding die aanspraken niet heeft bestreden, terwijl de tussenliggende tijd voldoende moet worden geacht om zich daarover te laten informeren.
4.9. De depots waar de onderhavige containers dienen te worden afgeleverd zijn niet gespecificeerd in productie 1, maar in productie 4 van [eisers] De vordering van [eisers] dient derhalve aldus te worden gelezen dat afgifte wordt gevorderd door aflevering van de containers op de in productie 4 per container gespecificeerde container depots.
4.10. Op grond van het vorenstaande dient de vordering als na te melden toegewezen te worden. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] door voldoening aan het vonnis haar retentierecht verliest, ook wanneer later in rechte komt vast te staan dat haar een retentierecht toekomt. Zolang niet bij kracht van gewijsde tussen partijen is vastgesteld of [gedaagde] een beroep op retentierecht toekomt, is de tenuitvoerlegging van dit vonnis immers voor rekening en risico van [eisers]. Niet gesteld is dat de vrees is gerechtvaardigd dat [eisers] geen verhaal zullen bieden voor de door [gedaagde] geleden schade indien de tenuitvoerlegging van dit vonnis achteraf onrechtmatig blijkt.
4.11. Nu uit de stellingen van [eisers] niet anders blijkt, dient te worden aangenomen dat zij ieder voor zich afgifte vorderen van die containers die zij aan EWL hebben geleased. Dit geeft aanleiding de gevorderde dwangsom als na te melden per container op te leggen. Tevens zal worden bepaald dat de dwangsom eerst na verloop van na te melden termijn kan worden verbeurd en zal de dwangsom aan na te melden maximum per container worden gebonden.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.155,44.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] de in productie 1 bij de dagvaarding gespecificeerde containers af te geven, door aflevering van die containers op de in productie 4 bij de dagvaarding per container gespecificeerde containerdepots tegen een door [eisers] schriftelijk te verlenen vrijwaring voor claims van (de curator in het faillissement van) EWL en derden ter zake van aflevering in die depots van containers die niet aan [eisers] zouden toebehoren;
bepaalt dat [gedaagde] na verloop van zeven dagen na betekening van dit vonnis een dwangsom zal verbeuren van € 75,- per container voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen, dat zij in gebreke zal blijven aan voormelde veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van € 1.200,- per container;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.155,44;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008.?