vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 77781 / KG ZA 08-225
Vonnis in kort geding van 27 november 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Lexmond,
eiseres,
procureur mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
1. [gedaagde1],
wonende te Culemborg,
gedaagde,
verschenen in persoon, bijgestaan door Y.M. Kasius-Kluter (ARAG) te Leusden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde2],
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. O.R. Siemelink te Utrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde3],
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. O.R. Siemelink te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 3 november 2008,
- de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 13 november 2008,
- de pleitnota van [eiseres],
- de pleitnota van [gedaagde1],
- de pleitnota van [gedaagde2] en [gedaagde3],
- de door ieder van partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] drijft een onderneming op het gebied van kantoorautomatisering en de handel in soft- en hardware en de implementatie daarvan. Zij beschikt onder meer over een licentie voor het verhandelen van software van Novell.
2.2. Per 1 augustus 2005 is [gedaagde1] in dienst getreden van [eiseres]. Op 2 april 2008 heeft hij een nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiseres] ondertekend. Artikel 13 van deze arbeidsovereenkomst bevat onder meer een concurrentiebeding dat luidt als volgt:
“Het is de werknemer verboden tijdens het dienstverband en gedurende een jaar na de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst, binnen een straal van 25 kilometer van het vestigingsadres van het bedrijf van de werkgever (waarbij het vestigingsadres als middelpunt geldt), in dienst te treden en/of (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van de werkgever”.
Tevens bevat artikel 13 voor [gedaagde1] een verbod om na het einde van zijn dienstverband in dienst te treden bij opdrachtgevers van [eiseres] en/of (in)direct werkzaamheden voor deze opdrachtgever te verrichten gelijk of gelijksoortig aan die werkzaamheden van [eiseres].
2.3. Gedurende zijn dienstverband bij [eiseres] heeft [gedaagde1] diverse studieovereenkomsten met [eiseres] gesloten.
2.4. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde1] is na opzegging door [gedaagde1] per 1 oktober 2008 beëindigd. Met ingang van laatstgenoemde datum is [gedaagde1] in dienst getreden van [gedaagde2].
2.5. [gedaagde2] is actief op het gebied van ontwerp, installatie en beheer van netwerkomgevingen. Ook zij beschikt onder meer over een licentie voor het verhandelen van de software van Novell. [gedaagde3] is een aan [gedaagde2] gelieerde vennootschap.
2.6. Het vestigingsadres van [gedaagde2] is gelegen binnen een straal van 25 kilometer vanaf het adres van de vestiging van [eiseres] te Lexmond.
3.1. [eiseres] vordert samengevat - :
a. [gedaagde1] te gebieden om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde2] en/of [gedaagde3] en/of enig andere vennootschap en/of natuurlijk persoon die aan de heer J.P. Otto is gelieerd, op de kortst mogelijke termijn op te zeggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. [gedaagde1] te verbieden om (opnieuw) in dienst te treden bij Netflex en/of [gedaagde3] en/of om (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van [eiseres] binnen een straal van 25 kilometer vanaf het vestigingsadres van [eiseres], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c. [gedaagde1] te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 4.555,64 inclusief BTW aan [eiseres] binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2008;
d. [gedaagde2] en [gedaagde3] te gebieden om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis de arbeidsovereenkomst met [gedaagde1] op kortst mogelijke termijn op te zeggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
e. [gedaagde2] en [gedaagde3] te verbieden om [gedaagde1] (opnieuw) in dienst te nemen of voor hen (in)direct werkzaamheden te laten verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van [eiseres], zulks op straffe van een dwangsom;
f. [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde3], hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 1.000,- aan [eiseres];
g. [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde3] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde1] voert verweer en hetzelfde geldt voor [gedaagde2] en [gedaagde3]. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Het concurrentiebeding
4.1. Partijen verschillen van mening over de vraag of het concurrentiebeding door [gedaagde1] wordt geschonden. Daarbij verschillen zij net name van mening over de wijze waarop het concurrentiebeding dient te worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de vraag wat [eiseres] en [gedaagde1] zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst. Het komt immers steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De bewoordingen van het concurrentiebeding, gelezen in de context van de arbeidsovereenkomst als geheel, kunnen echter wel van groot belang zijn. Ook kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Meer algemeen geformuleerd, zijn bij de uitleg alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van belang. Indien geen eenduidige betekenis valt te halen uit de zin die [eiseres] en [gedaagde1] over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen, kan van een extensieve uitleg ten voordele van [eiseres] geen sprake zijn, nu het beding voor [gedaagde1] bezwarend is en de tekst daarvan kennelijk uit de koker van [eiseres] komt (het tegendeel is gesteld noch gebleken). Voor een werknemer moet immers duidelijk zijn waartoe hij zich verbindt, hetwelk ook nog eens wordt benadrukt door de wettelijke eis van schriftelijke vastlegging (art. 7:653 lid 1 BW).
4.2. Niet aannemelijk is dat, zoals [gedaagde1] stelt, met het vestigingsadres van het bedrijf van [eiseres] de statutaire vestingsplaats is bedoeld. De arbeidsovereenkomst waarin het beding is opgenomen vermeldt immers dat [eiseres] is gevestigd te Lexmond aan de Nieuwe Rijksweg 66B en door [gedaagde1] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij desondanks mocht aannemen dat in het concurrentiebeding de statutaire vestigingsplaats van [eiseres] wordt bedoeld.
4.3. Op grond van de in het concurrentiebeding opgenomen straal van 25 kilometer van het vestigingsadres van [eiseres] ligt het voor de hand dat [eiseres] en [gedaagde1] de bedoeling hebben gehad het verbod geografisch te beperken. Taalkundig volgt uit de zinsnede “verboden […] binnen een straal van 25 kilometer […] in dienst te treden en (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van de werkgever” dat die geografische beperking is gekoppeld aan de plaats van feitelijke uitvoering van de werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de zinsnede “verboden […] binnen een straal van 25 kilometer […] (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van de werkgever”. Een dergelijke koppeling volgt niet uit de zinsnede “verboden […] binnen een straal van 25 kilometer […] in dienst te treden” en een uitleg dat deze zinsnede inhoudt dat het [gedaagde1] verboden is om binnen een straal van 25 kilometer bij een concurrent van [eiseres] in dienst te treden, levert - anders dan [gedaagde1] en [gedaagde2] stellen - geen uitbreiding van het verbod en derhalve geen extensieve uitleg ten voordele van [eiseres] op. Dit laat echter onverlet dat [gedaagde1] gezien de twee eerstgenoemde zinsneden niet zonder meer behoefde te begrijpen dat het hem verboden werd om bij een concurrent van [eiseres] in dienst te treden indien die binnen de voormelde straal gevestigd was, maar hij binnen die straal geen werkzaamheden gelijk of gelijksoortig aan die van [eiseres] verricht. Door [eiseres] zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit volgt dat [gedaagde1] dat wel heeft moeten begrijpen. Met name zijn door [eiseres] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat alleen de omstandigheid dat een landelijk opererende concurrent binnen een straal van 25 kilometer is gevestigd, meebrengt dat zij er belang bij heeft dat [gedaagde1] wordt verboden daar in dienst te treden.
4.4. Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat een redelijke uitleg van het concurrentieverbod meebrengt dat het geen verbod inhoudt om binnen een straal van 25 kilometer van het vestigingsadres van [eiseres] in dienst te treden indien binnen die straal door [gedaagde1] geen werkzaamheden worden uitgevoerd die gelijk of gelijksoortig zijn aan die van [eiseres].
4.5. [gedaagde1] bestrijdt niet dat een deel van de werkzaamheden van [gedaagde2] gelijk of gelijksoortig zijn aan die van [eiseres]. Wel stelt hij dat [eiseres] en [gedaagde2] zich niet op dezelfde markt richten, aangezien [eiseres] zich richt op het MKB en [gedaagde2] zich richt op het High-end segment. Aan deze door [eiseres] bestreden stelling kan als niet relevant worden voorbij gegaan. Door [gedaagde1] zijn immers geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij redelijkerwijs mocht verwachten dat het concurrentieverbod niet geldt als hij binnen de voormelde straal werkzaamheden verricht gelijk of gelijksoortig aan die van [eiseres] voor een opdrachtgever uit het door hem bedoelde High-end segment.
4.6. Niet weersproken is dat [gedaagde2] landelijk opereert. Dat [gedaagde1] bij [gedaagde2] werkzaamheden heeft verricht binnen een straal van 25 kilometer vanaf het vestigingsadres van [eiseres], is niet door [eiseres] gesteld. Op grond van de door [gedaagde2] en [gedaagde1] overgelegde voor akkoord ondertekende opdracht van de gemeente Voorschoten, die inhoudt dat [gedaagde1] voor de periode van 14 oktober 2008 tot en met 14 juli 2009 bij de gemeente Voorschoten is gedetacheerd, is dat ook niet aannemelijk. Derhalve kan niet worden aangenomen dat [gedaagde1] het concurrentiebeding heeft geschonden. Wel aannemelijk is echter dat [eiseres] en gegronde vrees heeft dat [gedaagde1] het concurrentiebeding zal schenden. Immers heeft [gedaagde1] tot kort voor de behandeling van het kort geding [eiseres] geen duidelijkheid verschaft over de feitelijke plaats waar hij zijn werkzaamheden is gaan verrichten. Voorts is niet duidelijk wat [gedaagde1] gaat doen na afloop van de voormelde detachering van de gemeente Voorschoten, welke blijkens de overgelegde opdracht op 14 juli 2009 is voorzien, en valt niet uit te sluiten dat die detachering tussentijds wordt beëindigd of gewijzigd.
4.7. Op grond van het vorenstaande dient vordering sub a. te worden afgewezen en geldt hetzelfde voor het deel van vordering sub b. dat strekt tot een verbod aan [gedaagde1] om (opnieuw) bij [gedaagde2] en/of [gedaagde3] in dienst te treden. Het deel van die vordering dat strekt tot een verbod aan [gedaagde1] om (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van [eiseres] binnen een straal van 25 kilometer vanaf haar vestigingsadres dient daarentegen te worden toegewezen, met dien verstande dat het dient te worden beperkt tot de duur van het concurrentiebeding. De gevorderde dwangsom zal aan na te melden maximum worden gebonden.
De studiekosten
4.8. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig moet zijn. Bij de afweging van de belangen van partijen dient daarnaast de vraag betrokken te worden naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
4.9. [eiseres] stelt dat zij door betalingsonwil van [gedaagde1] een spoedeisend belang bij haar vordering tot voldoening van de verschuldigde studiekosten heeft. Indien al aangenomen zou kunnen worden dat er sprake is van betalingonwil van [gedaagde1] – hetgeen door hem met een beroep op een opschortingsrecht gemotiveerd is betwist – volgt daaruit niet dat de voldoening van de studiekosten onverwijlde spoed heeft die een onmiddellijke voorziening nodig maakt. Vordering sub c. dient derhalve te worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen van [gedaagde2]
4.10. [eiseres] stelt dat [gedaagde2] onrechtmatig jegens haar handelt door te profiteren van de wanprestatie van [gedaagde1]. Nu de bedoelde wanprestatie van [gedaagde1], de gestelde schending van het concurrentiebeding niet aannemelijk is, kan de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde2] niet worden aangenomen. Er behoeft derhalve niet te worden ingegaan op de vraag of hetgeen [eiseres] naast de gestelde wanprestatie heeft aangevoerd de stelling dat [gedaagde2] onrechtmatig jegens haar handelt kan dragen.
4.11. [eiseres] heeft voorts gesteld dat [gedaagde2] en [gedaagde3] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door haar in het ongewisse te laten over de indiensttreding van [gedaagde1]. Op deze stelling behoeft niet te worden ingegaan, aangezien het geen rechtsgrond oplevert voor de onder d. en e. gevorderde voorzieningen.
4.12. Het vorenstaande leidt tot afwijzing van de vorderingen sub d. en e.
De buitengerechtelijke kosten
4.13. Niet aannemelijk is dat [eiseres] aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Op grond van al het vorenstaande kan immers niet worden aangenomen dat de door haar gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om buiten rechte voldoening te verkrijgen. Vordering sub f. dient derhalve eveneens afgewezen te worden.
De proceskosten
4.14. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die het geding tussen haar [gedaagde2] en [gedaagde3] betreffen. De kosten aan de zijde van [gedaagde2] en [gedaagde3] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.070,00
Die proceskostenveroordeling zal overeenkomstig de vordering van [gedaagde2] en [gedaagde3] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Aangezien [eiseres] en [gedaagde1] elk als op enig punt in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen, zullen de proceskosten van het geding tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
verbiedt [gedaagde1] om vóór 1 oktober 2009 (in)direct werkzaamheden te verrichten gelijk of gelijksoortig aan de werkzaamheden van [eiseres] binnen een straal van 25 kilometer vanaf het vestigingsadres van [eiseres];
bepaalt dat [gedaagde1] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat hij in gebreke zal blijven aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die het geding tussen haar en [gedaagde2] en [gedaagde3] betreffen, aan de zijde van laatstgenoemden tot op heden vastgesteld op € 1.070,-;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure tussen [eiseres] en [gedaagde1], in die zin dat zij ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008.