ECLI:NL:RBDOR:2008:BG4244

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB07-714
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake handhavingsverzoek tegen bestemmingsplan Graafwijk West te Molenaarsgraaf

Op 5 september 2008 heeft de rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij eiser, wonende te Molenaarsgraaf, beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom. Dit besluit, genomen op 30 mei 2007, betrof een handhavingsverzoek met betrekking tot een bedrijf in de gemeente. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toepassing had gegeven aan de voorschriften van het bestemmingsplan, waarin overgangsrecht is opgenomen voor het gebruik van gronden en het bouwen.

De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer op 10 maart 2008, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat het loon- en verhuurbedrijf van de betrokken deelnemer niet voldeed aan de bestemming agrarisch hulp- en nevenbedrijf, en dat handhavend optreden noodzakelijk was. Ook werd vastgesteld dat de loods van de deelnemer groter was dan de vergunde oppervlakte, wat eveneens strijdig was met de planvoorschriften.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente Graafstroom het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden, maar zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met handhavingsverzoeken en bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/714
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiser], wonende te Molenaarsgraaf, eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom, verweerder,
gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], beiden werkzaam bij de gemeente Graafstroom,
aan welk geding voorts als partij deelneemt:
[naam deelnemer], te Molenaarsgraaf (hierna: [naam deelnemer]).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van eiser tot onderzoek naar en handhaving van de bestemming van de percelen Graafdijk West [nr.] tot en met [nr.] te Molenaarsgraaf, kenbaar gemaakt dat hij niet handhavend wenst op te treden.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 januari 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 30 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit), verzonden op 11 juni 2007, heeft verweerder (I) het bezwaar ongegrond verklaard voor wat betreft het loon- en verhuurbedrijf van [naam deelnemer], (II) het bezwaar ongegrond verklaard voor wat betreft het stratenmakersbedrijf van [bedrijfsnaam], (III) het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de kapsalon van [naam deelnemer] op het adres Graafdijk West [nr.], (IV) het besluit van 20 december 2006 herroepen voor wat betreft het niet handhavend optreden tegen de kapsalon, (V) bepaald dat indien nodig handhavend opgetreden zal worden tegen de kapsalon en (VI) het besluit van 20 december 2006 voor het overige gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 juli 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 10 maart 2008 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Voorts is [naam deelnemer] ter zitting verschenen.
Bij beslissing van 7 mei 2008 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend en verweerder verzocht een aantal stukken in te dienen en een aantal vragen te beantwoorden.
Bij brief van 20 mei 2008 heeft verweerder stukken ingediend en de vragen van de rechtbank beantwoord.
Bij brief van 21 mei 2008 heeft de rechtbank eiser en [naam deelnemer] in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van 20 mei 2008 van verweerder en eiser verzocht een vraag te beantwoorden.
Bij brief van 14 juni 2008 met bijlagen heeft eiser gereageerd op de brief van 20 mei 2008 van verweerder en de vraag van de rechtbank beantwoord.
Bij brieven van 28 juli, 30 juli en 11 augustus 2008 hebben onderscheidenlijk [naam deelnemer], eiser en verweerder de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge de plankaart behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied 1992, zoals herzien in 1998 (hierna: bestemmingsplan), rust op het perceel ter plaatse bekend als Graafwijk West [nr.] tot en met [nr.] te Molenaarsgraaf de bestemming agrarisch hulp- en nevenbedrijf.
Ingevolge genoemde plankaart rust op het perceel ter plaatse bekend als Graafwijk West [nr] te Molenaarsgraaf de bestemming woondoeleinden.
Ingevolge artikel 1, negende lid aanhef, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) is een agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee.
Ingevolge artikel 1, elfde lid, van de planvoorschriften is een agrarisch hulp- en nevenbedrijf een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of produkten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Woondoeleinden zonder subbestemming bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische productiebedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 9 sub b met inachtneming van de kenmerkende openheid, en met dien verstande dat de gronden met subbestemming Ahn tevens bestemd zijn voor agrarische hulp- en nevenbedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 11.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en deze voorschriften.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan – daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan – en waartegen opgetreden kon worden en ook werd of wordt opgetreden.
Ingevolge artikel 36 van de planvoorschriften mag een bouwwerk dat bestaat op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan, of nadien legaal is of kan worden gebouwd en van het plan afwijkt, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot: a) gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b) geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gegaan, met inachtneming van de grenzen die ten aanzien van het bouwen bij het plan zijn bepaald, tenzij herbouw in dat geval niet mogelijk is, en mits de bouwvergunning is aangevraagd binnen 2 jaar nadat het bouwwerk is teniet gegaan.
2.1.2. Bij besluit van 25 juni 1973 heeft verweerder [naam deelnemer] een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een garage met een werkplaats, waarvan de oppervlakte 75 vierkante meter mag bedragen.
Bij besluit van 26 juni 1986 heeft verweerder [naam deelnemer] een bouwvergunning verleend voor het vergroten van de garage/werkplaats op het terrein Graafdijk West, waarvan de oppervlakte 117 vierkante meter mag bedragen.
2.2. bestreden besluit
Het bestreden besluit stekt tot (a) herroeping van het primaire besluit van 20 december 2006, voor zover strekkende tot afwijzing van het verzoek van eiser om handhavend optreden tegen de kapsalon van mevrouw [naam deelnemer] op het adres Graafdijk West [nr.], met bepaling dat indien nodig handhavend zal worden opgetreden tegen de kapsalon en (b) handhaving van het primaire besluit van 20 december 2006 voor het overige.
In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van het loonbedrijf van [naam deelnemer] overwogen dat, gezien het feit dat de loods reeds voorafgaand aan de ontwikkeling van het bestemmingsplan is gebouwd en gelet op (naar de rechtbank begrijpt: artikel 36 van) de planvoorschriften, niet handhavend kan worden opgetreden tegen de loods. De activiteiten van [naam deelnemer] zijn niet noemenswaardig toegekomen, wel is mogelijk sprake van een nuanceverschuiving van agrarisch bedrijf naar loonbedrijf. Deze verschuiving is planologisch gezien niet relevant. Bovendien mag bestaand gebruik dat afwijkt van het plan ingevolge artikel 35 van de planvoorschriften worden voortgezet. Ook in zoverre kan verweerder niet handhavend optreden. Op het adres Graafdijk West [nr.] vinden slechts administratieve werkzaamheden plaats en geen bedrijfsactiviteiten.
Waterschap Rivierenland heeft vergunning verleend voor het dempen van de griend.
Dat de heer [bedrijfsnaam] zijn auto op het terrein parkeert en de administratie van zijn bedrijf ter plaatse voert, levert geen strijd op met het bestemmingsplan. Overigens is de heer [bedrijfsnaam] inmiddels verhuisd en zal het bedrijf meeverhuizen naar de nieuwe locatie.
De kapsalon van mevrouw [naam deelnemer] is gevestigd in strijd met artikel 13 van de planvoorschriften, zodat handhavend moet worden opgetreden.
2.3. gronden van beroep
Eiser heeft, kort samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Het loon- en verhuurbedrijf van [naam deelnemer] is geen agrarisch hulp- en nevenbedrijf. Het voeren van dit bedrijf is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de planvoorschriften in de weg staan aan handhavend optreden tegen het loon- en verhuurbedrijf en de loods. Dit klemt te meer, nu ter plaatse ook een stratenmakersbedrijf en een café zijn gevestigd. Ook deze activiteiten zijn in strijd met de planvoorschriften, zodat verweerder mede gelet op de belangen van eiser handhavend moet optreden. Ten onrechte is verweerder niet ingegaan op de bezwaren met betrekking tot het café en de griend.
2.4. beoordeling
2.4.1. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing heeft genomen over het café. Eiser heeft ervoor gekozen om op 5 februari 2007, hangende bezwaar, een nieuw verzoek om handhaving in te dienen dat specifiek betrekking heeft op Café West. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [naam eigenaar](hierna: [naam eigenaar]) eigenaar is van dat café en dat [naam eigenaar] – en dus niet [naam deelnemer] – moet worden aangemerkt als overtreder indien eiser zich terecht op het standpunt zou stellen dat dit café is gevestigd in strijd met de planvoorschriften. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank rechtens aanvaardbaar dat verweerder, mede gelet op de belangen van [naam eigenaar], ervoor heeft gekozen op 11 juni 2007 een afzonderlijk primair besluit te nemen over het café en het hierop betrekking hebbende bezwaar van eiser in het bestreden besluit buiten beoordeling te laten. Gesteld noch gebleken is dat eiser hierdoor op onaanvaardbare wijze in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen het primaire besluit van 11 juni 2007 over het café, welk bezwaar op 22 oktober 2007 ongegrond is verklaard. De keuze van eiser om geen beroep in te stellen tegen die beslissing op bezwaar komt voor zijn rekening en risico. Gesteld noch gebleken is dat eiser redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2007, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Het zou naar het oordeel van de rechtbank in strijd zijn met de eis van rechtszekerheid in het maatschappelijk verkeer als in de onderhavige procedure desondanks een inhoudelijk oordeel zou worden gegeven over de afwijzing van het verzoek om handhaving van eiser met betrekking tot het café.
2.4.2. De beroepsgrond met betrekking tot het loon- en verhuurbedrijf van [naam deelnemer] slaagt. Eiser heeft onweersproken naar voren gebracht dat [naam deelnemer] in opdracht werkzaamheden verricht in de weg- en waterbouw. Dat deze werkzaamheden niet op het bedrijfsterrein worden verricht, laat onverlet dat de bedrijfsvoertuigen en -apparatuur voor weg- en waterbouw op dit terrein zijn geparkeerd onderscheidenlijk opgeslagen. Bovendien heeft eiser onweersproken aangevoerd dat [naam deelnemer] op het bedrijfsterrein reparatie- en onderhoudswerkzaamheden verricht voor opdrachtgevers. Dit gebruik van het bedrijfsterrein is niet in overeenstemming met de bestemming agrarisch hulp- en nevenbedrijf. Het argument van verweerder dat artikel 35 van de planvoorschriften in de weg staat aan handhavend optreden is niet steekhoudend. Deze overgangsbepaling heeft betrekking op de voortzetting van bestaand gebruik van gronden en bouwwerken. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van agrarisch bedrijf naar loonbedrijf, hetgeen niet wijst in de richting van voortzetting van bestaand gebruik van gronden en bouwwerken. Het standpunt van verweerder dat deze verschuiving planologisch niet relevant is, is niet onderbouwd en wordt door de rechtbank reeds daarom niet gevolgd.
2.4.3. De beroepsgrond met betrekking tot de loods van [naam deelnemer] slaagt eveneens. Niet in geschil is dat de oppervlakte van deze loods, 235 vierkante meter, groter is dan de vergunde oppervlakte. Het beroep van verweerder op artikel 36 van de planvoorschriften faalt. Uit vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 november 1984 van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (Gemeentestem 1985, aflevering 6086, nummer 6), blijkt dat een overgangsbepaling als hier aan de orde niet kan strekken tot legalisatie van een bouwwerk dat is opgericht in strijd met de destijds geldende voorschriften.
2.4.4. De beroepsgrond van eiser met betrekking tot het stratenmakersbedrijf van [bedrijfsnaam] faalt. De omstandigheid dat [bedrijfsnaam], de schoonzoon van [naam deelnemer], zijn bedrijfsauto bij de woning van [naam deelnemer] aan de Graafdijk West [nr.] parkeert en dat hij in deze woning de administratie van zijn (eenmans)zaak voert, heeft geen planologische relevantie en betekent derhalve niet dat het betreffende perceel wordt gebruikt in strijd met de daarop rustende woonbestemming. De stelling van eiser dat [bedrijfsnaam] rondrijdt met materialen van [naam deelnemer] en opslagruimte van [naam deelnemer] gebruikt, is niet onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [bedrijfsnaam] deze activiteiten verricht op het perceel waarop de bestemming wonen rust.
2.4.5. De beroepsgrond van eiser met betrekking tot de kapsalon faalt. De rechtbank stelt voorop dat het bezwaar van eiser met betrekking tot de kapsalon gegrond is verklaard. Eiser heeft niet aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het voorbehoud heeft gemaakt dat alleen tot daadwerkelijk handhavend optreden zal worden overgegaan als dat nodig blijkt. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [naam deelnemer] ter zitting naar voren heeft gebracht dat zijn dochter geen kappersactiviteiten meer verricht in de woning, hetgeen door eiser niet gemotiveerd is weersproken, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het beroep van eiser op het punt van de kapsalon gegrond is.
2.4.6. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat Waterschap Rivierenland vergunning heeft verleend voor het volstorten van de griend. Verweerder is daar niet verantwoordelijk voor en hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
2.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4.2. en 2.4.3. is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit, voor zover strekkend tot ongegrondverklaring van de bezwaren met betrekking tot het loon- en verhuurbedrijf en de loods van [naam deelnemer], worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft moeten maken die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit, voor zover strekkend tot ongegrondverklaring van de bezwaren met betrekking tot het loon- en verhuurbedrijf en de loods van P. [naam deelnemer];
-bepaalt dat de gemeente Graafstroom aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 143,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter,
en mrs. M.G.L. de Vette en B. van Velzen, leden,
in tegenwoordigheid van B.J. Dekkers, griffier, en door de voorzitter ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 20085 september
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.