vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 76264 / KG ZA 08-150
Vonnis in kort geding van 18 september 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROVAST B.V.,
gevestigd te Oud-Alblas,
eiseres,
advocaat mr. J.A.J.M. Jonk te Alblasserdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Roepel te Berkel en Rodenrijs.
Partijen zullen hierna Rovast en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 4 september 2008 kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 26 augustus 2008, met producties,
- de pleitnota van Rovast,
- de pleitnota van [gedaagde],
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Rovast heeft op 22 november 2006 van [gedaagde] gekocht de onroerende zaken aan de [adres 1] te Sliedrecht, welke bij notariële akte van 29 december 2006 aan Rovast zijn geleverd (verder: het bedrijfspand aan de [adres 1]). Na de levering is tussen partijen een geschil gerezen over de vloerbelasting van dit bedrijfspand.
2.2. Rovast is eigenares van de onroerende zaak aan de [adres 2] te Dordrecht (verder: het bedrijfspand aan de [adres 2]), welke zij verhuurt aan MTU Detroit Diesel B.V. (verder: MTU).
2.3. Partijen zijn met elkaar in gesprek geraakt over een beoogde herontwikkeling van het bedrijfspand aan de [adres 2]. In dat kader hebben zij op 11 september 2007 in het bijzijn van de makelaar van Rovast, [makelaar] van Waltmann & Co. Bedrijfshuisvesting, gesproken over de verkoop van dat pand aan [gedaagde]. Voorts heeft er op 27 november 2007 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden.
2.4. Bij brief van 22 februari 2008 heeft Rovast aan [gedaagde] een rekening toegezonden voor een toegezegde vergoeding van kosten ter zake van de vloerbelasting van het bedrijfspand aan de [adres 1] ad € 150.000,-. In reactie hierop heeft [gedaagde] bij brief van 25 februari 2008 elke verantwoordelijkheid afgewezen en Rovast een nota aangekondigd voor gemaakte kosten ad € 300.000,- en gederfde winst ad € 1.500.000,- ter zake van een overeenkomst met betrekking tot MTU. Voorts heeft [gedaagde] bij genoemde brief meegedeeld Rovast voor bedoelde kosten en gederfde winst aansprakelijk te houden.
2.5. Op 9 juni 2008 heeft Rovast met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen tot zekerheid van haar vordering tot schadevergoeding uit hoofde van toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van de overeenkomst omtrent het bedrijfspand aan de [adres 1]. Rovast heeft deze vordering op € 997.425,52 gesteld.
2.6. [gedaagde] heeft met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 24 juni 2008 ten laste van Rovast conservatoir beslag doen leggen op de bedrijfspanden aan de [adres 2] en de [adres 1]. Voorts heeft zij met dat verlof op 25 juni 2008 ten laste van Rovast conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ABN-AMRO Bank N.V., Dieselbedrijf Rotterdam DBR B.V. en MTU. De vordering tot zekerheid waarvan deze beslagen zijn gelegd is, inclusief rente en kosten, door de voorzieningenrechter begroot op € 2.000.000,-.
3.1. Rovast vordert samengevat - de opheffing van de op 24 en 25 juni 2008 gelegde beslagen. Zij stelt daartoe dat [gedaagde] de beslagen op ondeugdelijke gronden heeft gelegd.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.2. Grondslag voor de door [gedaagde] gepretendeerde vordering op Rovast is het niet nakomen van een tussen partijen op 11 september 2007 gesloten mondelinge koopovereenkomst aangaande het bedrijfspand aan de [adres 2] door Rovast. Rovast stelt dat er geen koopovereenkomst aangaande dat bedrijfspand tussen partijen tot stand is gekomen, omdat niet is voldaan aan door partijen gestelde voorwaarden voor het sluiten van een koopovereenkomst, er geen overeenstemming is over de koopsom en er ook geen datum van levering is overeengekomen. Daarnaast stelt Rovast dat zij niet in verzuim kan zijn geraakt omdat [gedaagde] haar niet in gebreke heeft gesteld of schriftelijk heeft aangemaand zich bereid te verklaren haar verplichtingen uit de gepretendeerde overeenkomst na te komen.
4.3. De door Rovast ter staving van haar stellingen overgelegde (concept-)brieven van [makelaar] van 12 september 2007 en 27 november 2007 vermelden dat [gedaagde] heeft aangeboden het bedrijfspand aan de [adres 2] te kopen voor een bedrag van € 3.250.000,- kosten koper en dat de gemaakte afspraken in een koopovereenkomst zullen worden verwerkt na overeenstemming met MTU inzake de nieuwe huurovereenkomst. Op grond hiervan is aannemelijk dat partijen overeenstemming over een koopsom van ten minste € 3.250.00,- hebben bereikt. Dat een door [gedaagde] overgelegde brief van [makelaar] van 17 juni 2008 een hogere koopsom vermeldt, maakt dat niet anders.
4.4. Het feit dat partijen geen datum van levering zijn overeengekomen, staat slechts aan de totstandkoming van een koopovereenkomst in de weg indien dat een essentieel punt voor hen is geweest voor de totstandkoming van een koopovereenkomst. Dit is niet aannemelijk nu de voormelde door Rovast overgelegde (concept-)brieven vermelden dat de daarin genoemde afspraken zullen worden verwerkt in een koopovereenkomst na overeenstemming met MTU inzake de nieuwe huurovereenkomst en Rovast geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de datum van levering voor haar een essentieel punt van de overeenkomst is.
4.5. Op grond van het vorenstaande en de door [gedaagde] overgelegde brief van [makelaar] van 17 juni 2008, waarin is vermeld dat tussen partijen koopovereenstemming is bereikt en dat partijen als bevestiging daarvan elkaar de handen hebben geschud, is de stelling van [gedaagde] dat partijen mondeling een koopovereenkomst hebben gesloten niet onaannemelijk.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat zij zijn overeengekomen dat een vergoeding voor het vloerprobleem van de bedrijfshal aan de [adres 1] ad € 150.000,- met de koopsom zal worden verrekend. Rovast stelt dat partijen tevens zijn overeengekomen dat [gedaagde] deze vergoeding rechtstreeks aan Rovast zal betalen bij het niet doorgaan van de koop. Deze door [gedaagde] betwiste stelling van Rovast laat onverlet dat zij eerst op rechtstreekse betaling van de vergoeding aanspraak kan maken wanneer duidelijk is dat de koop geen doorgang zal vinden. In de door [gedaagde] bestreden visie van Rovast is het doorgaan van de koop afhankelijk van de voldoening aan voorwaarden, die samengevat inhouden:
a. het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst met MTU voor een nieuw te ontwikkelen bedrijfsgebouw tegen een huurprijs van € 485.000,- excl. BTW per jaar en voor een periode van 15 jaar;
b. goedkeuring bouwplan door de gemeente Dordrecht;
c. afwezigheid van bodemvervuiling die bij de aan te vragen bouwvergunning tot sanering verplicht.
4.7. Niet in geschil is dat Rovast op 22 februari 2008 een factuur voor de vorenbedoelde vergoeding aan [gedaagde] heeft gezonden. Dat Rovast er op die datum er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat de koop geen doorgang zal vinden, is niet door haar aannemelijk gemaakt. De verstreken tijd is daarvoor onvoldoende nu niet gesteld is dat voor de voldoening van deze voorwaarden een termijn is overeengekomen of dat Rovast aan [gedaagde] daarvoor een redelijke termijn heeft gesteld. De stelling van Rovast dat MTU geen vertrouwen in [gedaagde] meer had, is tegenover de betwising van [gedaagde] niet door haar onderbouwd en derhalve niet aannemelijk. Het gegeven dat het MTU wat lang duurde en dat zij zich elders oriënteerde, betekent niet dat MTU op 22 februari 2008 al definitief had afgehaakt. De huur loopt nog tot mei 2009 en ook is niet gesteld dat MTU een concreet plan heeft zich nadien elders te vestigen. Niet gesteld of gebleken is dat op 22 februari 2008 al bekend was of de gemeente het bouwplan niet zou goedkeuren. Voorts is niet in geschil dat uit een rapport uit 2004 blijkt dat de grond niet gesaneerd hoefde te worden bij een bestemming als door partijen beoogd.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat, ook wanneer de onder 4.6 vermelde standpunten van Rovast worden gevolgd, aannemelijk is dat Rovast op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken op 22 februari 2008 geen aanspraak kon maken op rechtstreekse betaling van de vergoeding van € 150.000,-. Niet onaannemelijk is derhalve dat [gedaagde] uit de brief van Rovast van 22 februari 2008 mocht afleiden dat Rovast in de nakoming tekort zal schieten, zodat Rovast, ook zonder ingebrekestelling of schriftelijke aanmaning om zich bereid te verklaren de koopovereenkomst na te komen, in verzuim kan zijn geraakt.
4.9. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat de door [gedaagde] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Door Rovast zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de vereiste afweging van de wederzijdse belangen desondanks tot opheffing van de beslagen dient te leiden. Dit leidt tot de conclusie dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht, zodat de gevorderde opheffing van de beslagen dient te worden afgewezen.
4.10. Rovast zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat/procureur 816,00
Totaal € 1.070,00
Overeenkomstig de vordering van [gedaagde] zal deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt Rovast in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden bepaald op € 1.070,--;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2008.?