ECLI:NL:RBDOR:2008:BF0660

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/710688-08
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van stagiaire door stagebegeleider

Op 11 september 2008 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranden van zijn stagiaire. De feiten vonden plaats op 15 januari 2008 te Dordrecht, waar de verdachte, in zijn rol als stagebegeleider, het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn machtspositie, onvoldoende rekening had gehouden met de grenzen van zijn stagiaire. De verdachte heeft het slachtoffer betast op haar borst en billen, wat leidde tot een veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld. De officier van justitie vorderde een werkstraf van 60 uren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken op, naast een taakstraf van 40 uren. De rechtbank motiveerde de straf op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte ontkende de aantijgingen, maar de rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen overtuigend.

De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor de immateriële schade en heeft een bedrag van EUR 250,- toegewezen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte in zijn rol als stagebegeleider.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/710688-08
Zittingsdatum : 28 augustus 2008
Uitspraak : 11 september 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1968,
[adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en thans luidt:
hij op of omstreeks 15 januari 2008 te Dordrecht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de borst(en) en/of bil(len) van die [benadeelde partij] en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds vastpakken en/of vasthouden en/of omarmen van die [benadeelde partij] (in het kantoor van verdachte),
waartegen die [benadeelde partij] zich niet kon verweren;
2. De voorvragen
2.1De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren bij het niet naar behoren ver-richten te vervangen door 30 dagen hechtenis.
3.2 De verdediging
De verdachte heeft een bewijsverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 552,50 ter zake van schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van [benadeelde partij].
Door de verdachte is de aansprakelijkheid van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 januari 2008 te Dordrecht, door een andere feitelijkheid [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de borst en bil(len) van die [benadeelde partij] en bestaande die andere feitelijkheid uit het onverhoeds vastpakken
van die [benadeelde partij] in het kantoor van verdachte, waartegen die [benadeelde partij] zich niet kon verweren.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft ter zitting het verweer gevoerd dat hij -zakelijk weergegeven- het slachtoffer niet op de billen en borst heeft aangeraakt en dat hij haar alleen een knuffel heeft willen geven.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer niet op haar billen en borst heeft aangeraakt, niet aannemelijk. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat het slachtoffer vrijwel direct na het gebeurde volledig overstuur haar ouders heeft gebeld en dat de vader van het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte hem in een (later) telefoongesprek zijn excuses heeft aangeboden (p. 28 e.v.). Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer aangifte tegen haar stagebegeleider zou hebben gedaan indien er geen sprake zou zijn geweest van ontuchtige handelingen van verdachte, nu het slachtoffer als gevolg hiervan vertraging in haar stage traject heeft opgelopen en haar stageplek, waar zij het naar eigen zeggen zeer naar haar zin had, heeft moeten opgeven en zij die gevolgen ook kon voorzien. Verder draagt tot het bewijs bij verdachtes verklaring ter terechtzitting -in grote lijnen overeenkomend met wat hij tijdens het verhoor van 3 maart 2008 (p. 47) heeft gezegd- dat er eerder die dag (in het bijzijn van personen) ook al geknuffeld was. Aangeefster heeft daar niet op gereageerd, terwijl dat na het tenlastegelegde incident opeens wél gebeurt. Tot slot neemt de rechtbank de omstandigheid mee dat uit de verklaring van een vrouwelijke medewerker van verdachte (p. 39 e.v.) naar voren komt dat het er amicaal aan toe gaat binnen het bedrijf van verdachte. Zij geeft als voorbeeld dat als zij een dossier zou pakken en voorover zou bukken zij (ook) een klap op haar kont krijgt van verdachte. Gelet op de voornoemde verklaringen en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat genoeglijk kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer ontuchtig op haar borst en billen heeft aangeraakt. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van verdachte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat nu kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer met verkeerde bedoelingen op haar borst en billen heeft aangeraakt tevens kan worden bewezen dat hij haar heeft betast op voornoemde plaatsen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, in zijn rol als stagebegeleider, het slachtoffer, terwijl zij in zijn kantoor was voor haar stagebeoordeling, op haar borst en bil(len) betast.
Verdachte blijft ter zitting ontkennen dat hij het slachtoffer op voornoemde plaatsen heeft aangeraakt. Hij zou het slachtoffer alleen een knuffel hebben willen geven. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat er binnen het bedrijf van verdachte een sfeer hangt waarbinnen een vrij verregaande mate van lichamelijk contact geaccepteerd wordt, geen rechtvaardiging biedt voor het, door het slachtoffer zeer ongewenste, gedrag van verdachte. Verdachte had dienen te begrijpen dat er ook personen zijn die geen prijs stellen op dergelijk gedrag en de verdachte had hier, zeker gezien de machtspositie die hij als stagebegeleider ten opzichte van het slachtoffer had, rekening mee dienen te houden. Dat verdachte zulks niet heeft gedaan, rekent de rechtbank verdachte in ernstige mate aan.
Naar de ervaring leert, ondervinden slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak nog langdurig de psychische gevolgen hiervan, hetgeen ook is gebleken uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank de omstandigheid meewegen dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf voor de duur van 2 weken in combinatie met een taakstraf van 40 uren passend en geboden is. De te vrijpostige bedrijfscultuur waarover eerder in dit vonnis al is gesproken, en het ontbreken van aanwijzingen dat daar wat aan is of gaat worden veranderd, rechtvaardigt in dit geval een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] is ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] wegens immateriële schade toewijzen tot een bedrag van EUR 250,-, omdat de vordering voor dit gedeelte voldoende onderbouwd en juist voorkomt. De rechtbank ziet dit bedrag als een voorschot. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk is, omdat zij van oordeel is dat dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEE WEKEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
een TAAKSTRAF voor de duur van 40 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van EUR 250,- (tweehonderdvijftig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 250,- (tweehonderdvijftig euro) ten behoeve van [benadeelde partij];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Hameete, voorzitter,
mr. G.A.J.M. van Vugt en mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.E. Dijkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2008.
Mr. G.A.J.M. van Vugt is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis te ondertekenen.