RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/711192-08
Zittingsdatum : 08 augustus 2008
Uitspraak : 21 augustus 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 19..,
wonende te [adres, woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 juli 2007 te Alblasserdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) nikkel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als productiemedewerker/werknemer onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 juli 2007 te Alblasserdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) nikkel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren per dag en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijs- en strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde] gevestigd te Rapenburg 1, 2952 AP Alblasserdam.
[benadeelde] vordert verdachte primair hoofdelijk en subsidiair pro rato te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 575.602,00, ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met nuancering naar de mate van betrokkenheid van verdachte met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 juli 2007 te Alblasserdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk hoeveelheden nikkel, geheel toebehorende aan [benadeelde], welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten alswerknemer onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair: MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENTSBETREKKING ONDER ZICH HEEFT, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 01 maart tot en met 31 juli 2007 schuldig gemaakt aan het wegnemen van nikkel dat toebehoorde aan [benadeelde], waar verdachte - net als de medeverdachte - op dat moment in dienstbetrekking was. Hoewel verdachte zich beperkte tot kleinere hoeveelheden, heeft hij deze wel een groot aantal malen weggenomen. Bovendien heeft hij zelf contact gelegd met de heler omtrent de afname van het gestolen goed.
Verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem als werknemer mocht hebben. Dit gedrag heeft niet alleen ernstig financieel nadeel voor de benadeelde tot gevolg gehad, maar doet tevens ernstig afbreuk aan het vertrouwen dat een werkgever in zijn werknemers dient te kunnen hebben.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank in haar overweging meegenomen dat de verdachte slechts een zeer korte periode heeft deelgenomen aan het plegen van verduistering, dat hij zelf niet op het idee is gekomen om op dergelijke wijze financieel gewin te bewerkstelligen dat hij op eigen initiatief is gestopt - voorafgaand aan de periode waarin grote hoeveelheden nikkel zijn verduisterd dan wel gestolen bij [benadeelde] - en dat hij slechts een geringe opbrengst heeft genoten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2008, waaruit is gebleken dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de benadeelde partij [benadeelde] te Alblasserdam niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in haar vordering, omdat deze niet van zodanige eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij zal dientengevolge worden veroordeeld in de kosten, welke door de verdachte zijn gemaakt, één en ander met bepaling als in het dictum te melden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 47, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
een TAAKSTRAF voor de duur van 150 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte gemaakt ten behoeve van de civiele vordering tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.B. van den Beld, voorzitter,
mr. M.M. Moolenburgh - Pelser en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2008.
In verband met afwezigheid is mr. G.A.J.M. van Vugt niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.