ECLI:NL:RBDOR:2008:BE0385
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. drs. T.F. van der Lugt
- mr. F.G.H. Kristen
- mr. B.M.R.M. Edelhauser-Van Vlijmen
- Rechtspraak.nl
Voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens diefstal en bezit van heroïne
De Rechtbank Dordrecht heeft op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1971, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en bezit van heroïne. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat er redenen zijn om niet over te gaan tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, mede omdat de verdachte gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan bij afdeling De LooDDS. De verdachte heeft erkend dat zijn verslaving hem aanzet tot het plegen van diefstallen en heeft aangegeven dat hij zich wil onderwerpen aan behandeling en begeleiding. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte voor het begin van 2008 meer dan een jaar niet met justitie in aanraking is gekomen.
De tenlastelegging omvat twee feiten: de diefstal van een fles parfum op 8 april 2008 bij de Etos in Strijen en het bezit van ongeveer 4,3 gram heroïne op 30 april 2008 in Dordrecht. De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, onderbouwd door getuigenverklaringen, camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke maatregel, waarbij de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een behandeling bij Delta Psychiatrisch Centrum moet ondergaan.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn verleden van meer dan veertig veroordelingen voor voornamelijk diefstal, een hoog recidiverisico heeft. De beslissing om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, is genomen in het belang van de behandeling van de verslavingsproblematiek van de verdachte, die zelf het initiatief heeft genomen voor behandeling. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.