vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 75871 / KG ZA 08-130
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2008
1. [eiser 1],
wonende te Leerdam,
2. [eiser 2],
wonende te Leerdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. V.J. Groot,
advocaat mr. J.G.F. Smallenbroek te Malden, gemeente Heumen,
[gedaagde],
wonende te Leerdam,
gedaagde,
eiser in reconventie,
procureur mr. R. van den Hemel,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] (enkelvoud) en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde], tevens eis in reconventie
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren. [eiser] is eigenaar van het perceel Industrieweg 33 te Leerdam en [gedaagde] van het perceel Industrieweg 32 te Leerdam. Tussen beide erven is een weg gelegen van circa 5 meter breed en circa 65 meter lang. Van deze weg is het eerste deel van circa 5 meter (bezien vanaf de Industrieweg) in eigendom van de gemeente. De rest van de weg, die deels verhard en deels onverhard is, is sinds 2007 in eigendom van [gedaagde]. De weg van [gedaagde] vormt de toegangsweg, in ieder geval per auto, tot het perceel van [eiser].
3.1. [eiser] vordert – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde]:
1. te gebieden [eiser] en zijn bezoekers de onbelemmerde toegang tot en het verkeersgebruik van de weg gelegen tussen hun beider erven te verlenen, op straffe van verbeurte van 10.000 euro per overtreding.
2. te gebieden [eiser] na voorafgaande kennisgeving in de gelegenheid te stellen en te dulden zijn laurierhaag vanaf de kant van het erf van [gedaagde] te snoeien, op straffe van verbeurte van 1.000 euro per overtreding.
3. te gebieden aan [eiser] het gebruik van de onder 3.1.1 genoemde weg vanaf 18 augustus 2008 voor het verrichten en uitvoeren van bouwwerkzaamheden ten behoeve van zijn perceel toe te staan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 10.000 euro per dag.
4. te gebieden het rooien van beplantingen op het erf van [eiser] niet te verhinderen en/ of te belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 10.000 euro per overtreding,
en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] vordert in reconventie:
1. [eiser] te verplichten om het pad vanaf het asfalt van de Industrieweg tot voorbij de
inrit, althans tot aan de plaats waar tot 23 juli 2008 de achterste paal van het witte hek stond (gezien vanaf de openbare weg) van rijplaten te voorzien, zonder dat dit enige kosten voor [gedaagde] met zich meebrengt, welke rijplaten het pad volledig dienen te bedekken;
2. [eiser] te verbieden om tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden het pad voorbij het achterste gedeelte van diens inrit te gebruiken;
3. [eiser] te gebieden dat het bouwverkeer uitsluitend over de rijplaten rijdt;
4. [eiser] te gebieden om gedurende de periode dat er sloop- en bouwwerkzaamheden
worden verricht het pad van [gedaagde] (dat wil zeggen: ook voorbij de inrit van [eiser]) volledig vrij te houden en derhalve [eiser] te verbieden om gedurende genoemde periode bouwmaterialen, bouwvoertuigen en personenauto’s op het pad te plaatsen;
5. [eiser] te gebieden om op zijn kosten na voltooiing van de sloop- en bouwwerkzaamheden het pad van [gedaagde] terug te brengen in de staat waarin het pad zich thans bevindt;
dit alles op straffe van een dwangsom ad 10.000 euro per overtreding van één of meer van deze vijf opgelegde verplichtingen,
6. [gedaagde] toe te staan om de laurierhaag aan de rechterzijde van het pad te snoeien;
7. [gedaagde] toe te staan om op de scheiding tussen het verharde gedeelte van het pad en het gras aan de linkerzijde vangrails te plaatsen om te voorkomen dat het bouwverkeer het gras c.q. de grond van [gedaagde] stukrijdt;
8. een einddatum aan het gebruik door [eiser] van het pad tijdens de (sloop-) werkzaamheden vast te stellen;
met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.3. Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
4.1. Kern van het geschil is dat [eiser] vanaf medio augustus 2008 verbouwingen wil laten verrichten aan zijn woning. Daartoe zal bouwverkeer moeten rijden over de weg die in eigendom is van [gedaagde], op welke weg de inrit van [eiser] uitkomt. [gedaagde] vreest dat het bouwverkeer schade toebrengt aan de weg als niet een aantal voorzorgsmaatregelen wordt getroffen. Partijen hebben overleg gevoerd over de voorwaarden waaronder het bouwverkeer de weg mag betreden, maar zij zijn niet tot een oplossing gekomen. [eiser] vreest nu dat [gedaagde] het bouwverkeer niet zal toelaten op de weg. Daarnaast is in geding dat [eiser] zijn inrit permanent twee meter naar achteren wil plaatsen, waartegen [gedaagde] zich verzet.
4.2. Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen (art. 5:56 Burgerlijk
Wetboek (BW)).
4.3. Gesteld noch gebleken is dat het bouwverkeer anders dan via de weg van [gedaagde] het erf van [eiser] kan bereiken. De noodzaak om van de weg van [gedaagde] gebruik te maken is dus gegeven. Nu niet uitgesloten kan worden dat de werkzaamheden langer gaan duren dan de voorgenomen zes maanden bestaat geen aanleiding om een einddatum vast te stellen
aan het gebruik door [eiser] van de weg tijdens de (sloop-) werkzaamheden. De betreffende vordering van [gedaagde] wordt dus afgewezen.
4.4. Niet onredelijk is om te eisen dat [eiser] zich de nodige inspanningen getroost om schade aan de weg van [gedaagde] door bouwverkeer te voorkomen. Het is echter ter zitting aannemelijk geworden dat [eiser] bereid is om dergelijke maatregelen te treffen. [eiser] gaf aan hierover afspraken te hebben gemaakt met de aannemer en Heine blijkt in ieder geval bereid om ijzeren platen op de weg te laten plaatsen. De vrees van [gedaagde] dat de voorgenomen maatregelen van [eiser] niet ver genoeg gaan komt vooralsnog ongegrond voor. Het is ook het belang van [eiser] dat niet of nauwelijks schade wordt veroorzaakt. Als toch enige schade mocht ontstaan, dan moet deze immers door [eiser] worden vergoed. Niettemin lijkt [gedaagde] te volharden in zijn weigering om het bouwverkeer van [eiser] toe te laten. Mede gelet op de animositeit tussen partijen, zoals die ook ter zitting is gebleken, wordt het betreffende deel van de vordering van [eiser] toegewezen. De dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.5. Bij de toewijzing valt de volgende kanttekening te plaatsen. [eiser] wil zijn uitrit permanent twee meter naar achteren plaatsen, omdat hij anders last ondervindt van de door hem te realiseren aanbouw. Dat betekent dat hij de weg van [gedaagde] over twee meter extra lengte gaat gebruiken. Dit is niet zonder meer toegestaan. [eiser] heeft recht van uitweg over de weg van [gedaagde], nu hij niet op andere wijze de openbare weg kan bereiken (art. 5:57 BW). Van dit recht mag slechts gebruik worden gemaakt op voorwaarde dat [gedaagde] daarvan zo weinig mogelijk overlast ondervindt (artt. 5:57, lid 3 BW). [eiser] heeft kennelijk zonder enig overleg met [gedaagde] daarover te hebben gehad, besloten om twee meter extra van de weg van [gedaagde] te gaan gebruiken. Dat levert naar voorlopig oordeel meer overlast voor [gedaagde] op, terwijl de juridische grondslag daarvoor lijkt te ontbreken. Tussen goede buren zouden daarover afspraken te maken moeten zijn, maar [eiser] mag zich niet zonder meer het gebruik van twee meter extra weg van [gedaagde] toeëigenen. Of de voorgenomen verbouwing geen andere oplossing toelaat dan verplaatsing van de inrit twee meter naar achteren kan in kort geding niet worden beoordeeld, maar komt voor risico van [eiser]. Evenmin kan worden beoordeeld of de noodzaak tot verbouwing en verplaatsing van de inrit dusdanig groot is dat [gedaagde] misbruik van recht zou maken door gebruik van twee meter extra weg te verbieden. Daarom hoeft [gedaagde] het bouwverkeer niet te dulden voorbij het punt van de huidige inrit van [eiser].
4.6. Partijen zijn het er over eens dat de laurierhaag gesnoeid moet worden omdat er sprake is van woekerende begroeiing die het bouwverkeer zal hinderen. Dit bleek ook uit ter zitting getoonde foto’s. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wié mag snoeien, dit omdat zij het er niet over eens zijn waar precies de erfgrens loopt tussen het erf van [eiser] en de grond van [gedaagde] en, daarmee, op wiens grond de begroeing staat althans overhangt.
4.7. De vraag waar de erfgrens loopt, leent zich niet voor behandeling in kort geding. Er is geen spoedeisend belang, de situatie is niet duidelijk en bovendien kan in kort geding slechts een voorlopige ordemaatregel worden getroffen en niet een declaratoire uitspraak worden gedaan. Slechts de bodemrechter kan vaststellen waar de erfgrens loopt.
4.8. Wel spoedeisend is de noodzaak tot snoeien. Als ordemaatregel zal het [eiser] worden toegestaan om te snoeien, ook aan de kant die volgens [gedaagde] van hem is. Voormeld artikel 5:56 BW geeft het recht aan [eiser] om daartoe het eigendom van [gedaagde] te betreden. Van belang om [eiser], niet [gedaagde], te laten snoeien is dat [eiser] toch al gebruik mag maken van de weg van [gedaagde]. Inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] zal derhalve geringer zijn dan inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser], indien [gedaagde] [eiser]s terrein zou moeten betreden. Nu [eiser] mag snoeien heeft [gedaagde] geen belang meer bij zo’n vordering.
4.9. Anders dan snoeien wordt rooien niet toegestaan. Niet duidelijk is wie de eigenaar is van de te rooien begroeiing en niet blijkt dat voor het rooien een spoedeisend belang bestaat.
4.10. Er blijkt niet dat het gezin van [eiser] en zijn eventuele bezoekers het huis van [eiser] niet kunnen betreden door toedoen van [gedaagde] (vordering 1 van [eiser]), daargelaten of zich nu wel of niet enige verbaal onverkwikkelijke taferelen hebben voorgedaan. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.11. De vorderingen van partijen, voor zover nog niet besproken, lenen zich niet voor behandeling in kort geding.
4.12. Nu partijen over en weer deels in het (on-) gelijk worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [gedaagde] om, voor het verrichten en uitvoeren van bouwwerkzaamheden ten behoeve van het perceel van [eiser], aan het bouwverkeer van [eiser] de onbelemmerde toegang tot en verkeersgebruik van de weg gelegen tussen hun beider erven te verlenen, op straffe van verbeurte van 1.000 euro per overtreding met een maximum van 10.000 euro, met uitzondering van het deel van de weg dat is gelegen achter de huidige inrit van [eiser];
5.2. gebiedt [gedaagde] om [eiser], na voorafgaande kennisgeving, in de gelegenheid te stellen en te dulden de laurierhaag vanaf de kant van het erf van [gedaagde] te snoeien, op straffe van verbeurte van 1.000 euro per overtreding met een maximum van 10.000 euro;
5.4. verbiedt het [eiser] om tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden het pad voorbij
het achterste gedeelte van zijn inrit te gebruiken, op straffe van verbeurte van 1.000 euro per overtreding met een maximum van 10.000 euro;
5.5. gebiedt [eiser] om gedurende de periode dat er sloop- en bouwwerkzaamheden
worden verricht het pad van [gedaagde], ook voorbij de inrit van [eiser], volledig vrij te houden en om gedurende genoemde periode bouwmaterialen, bouwvoertuigen en personenauto’s op het pad te plaatsen, uitgezonderd om te laden en te lossen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ad 1.000 euro per overtreding met een maximum van 10.000 euro;
in conventie en reconventie
5.6. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op
8 augustus 2008.