ECLI:NL:RBDOR:2008:BD4294

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500114-08
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal met geweld, gepleegd door een stagiaire van de bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 17 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een beroving. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, werkte als stagiaire bij de bank en heeft informatie verstrekt aan zijn vriend, de daadwerkelijke dader van de beroving. Op 10 maart 2008 heeft de medeverdachte, met geweld, een tas met een geldbedrag van 8000 euro van een vrouw weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar wel voor medeplichtigheid. De verdachte heeft opzettelijk gelegenheid en middelen verschaft voor de beroving door informatie te geven over werkprocedures en het geldbedrag dat de vrouw bij de bank kwam ophalen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd, evenals de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging voerde een bewijsverweer en een strafmaatverweer aan, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden wat hem primair ten laste was gelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van 300 euro. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500114-08
Zittingsdatum : 3 juni 2008
Uitspraak : 17 juni 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1986,
[adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, Huis van bewaring De Geniepoort,
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Alblasserdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, inhoudende een geldbedrag (8000 Euro) en/of een portefeuille en/of een rijbewijs en/of een pasje en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader
- een autoportier heeft opengetrokken van de auto waarin die [benadeelde partij] zich bevond en/of
- genoemde tas vanaf het dashboard heeft gepakt en/of
- (hard) aan genoemde tas heeft getrokken (terwijl die [benadeelde partij] de tas vasthad en/of vasthield)]
subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 10 maart 2008 te Alblasserdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas,
inhoudende een geldbedrag (8000 Euro) en/of een portefeuille en/of een rijbewijs en/of een pasje en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte]
- een autoportier heeft/hebben opengetrokken van de auto waarin die [benadeelde partij] zich bevond en/of
- genoemde tas vanaf het dashboard heeft/hebben gepakt en/of
-(hard) aan genoemde tas heeft/hebben getrokken (terwijl die [benadeelde partij] de tas vasthad en/of vasthield),
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2008 tot en met 10 maart 2008 te Dordrecht en/of Alblasserdam en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- meermalen, althans eenmaal, informatie te verschaffen over
* werkprocedures binnen de bank (zijnde de werkgever van verdachte) en/of over
* het door genoemde [benadeelde partij] genoemde geldbedrag en/of een signaal af te geven op het moment dat genoemde [benadeelde partij] het genoemde geldbedrag bij de bank op kwam halen.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het primair ten laste gelegde bewezen achtend gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
Strafeis: 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 300,- ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering in die zin dat hij heeft gevorderd dat zowel verdachte als zijn medeverdachte worden veroordeeld tot betaling van de immateriële schade.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade niet betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd.
Voor het medeplegen van de beroving is een bewuste en nauwe samenwerking vereist tussen verdachte en de medeverdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen dat verdachte op enige andere wijze bij de beroving betrokken is geweest dan dat hij voor het plegen van de beroving relevante informatie heeft verschaft aan de uitvoerder van genoemde beroving.
De rechtbank is voorts niet gebleken van afspraken over het moment van de beroving, de wijze van uitvoering, noch van het verdelen van de buit.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder primair tenlastegelegde.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
(subsidiair)
[mede verdachte] op 10 maart 2008 te Alblasserdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een tas, inhoudende een geldbedrag (8000 Euro) en een portefeuille en een rijbewijs en een pasje en een bril,
toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken , welk geweld hierin bestond dat die
[mede verdachte]
- een autoportier heeft opengetrokken van de auto waarin die [benadeelde partij] zich bevond en- genoemde tas vanaf het dashboard heeft gepakt en
-(hard) aan genoemde tas heeft getrokken (terwijl die [benadeelde partij] de tas vasthad en vasthield),
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2008
tot en met 10 maart 2008 te Dordrecht en Alblasserdam meermalen opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
informatie te verschaffen over
* werkprocedures binnen de bank (zijnde de werkgever van verdachte) en over
* het door genoemde [benadeelde partij] genoemde geldbedrag en een signaal af te geven op het moment dat genoemde [benadeelde partij] het genoemde geldbedrag bij de bank op kwam halen
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
MEDEPLICHTIGHEID AAN DIEFSTAL, VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van en de omstandigheden waaronder begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte beschikte uit hoofde van zijn stage bij de bank over informatie betreffende werkprocedures ter zake van de uitbetaling van grote contante geldbedragen.
Tegen beter weten in heeft verdachte aan zijn medeverdachte informatie verschaft over de hoogte van het geldbedrag, de datum en het tijdstip waarop dit geldbedrag werd opgehaald en door wie dit werd opgehaald.
Verdachte wist op enig moment dat deze informatie door de medeverdachte zou gaan worden gebruikt om een oudere vrouw van haar geld te beroven. Door de informatie te verstrekken heeft verdachte het strafbare feit mogelijk gemaakt.
Verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer en zijn werkgever ernstig geschaad.
Berovingen hebben niet alleen een grote impact op de slachtoffers maar versterken ook in hoge mate de heersende gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien kunnen zij voor de direct betrokkenen bijzonder traumatiserend zijn, hetgeen tot psychische schade kan leiden. In de schriftelijke slachtofferverklaring komt dit ook duidelijk naar voren.
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest en heeft met dit strafbare feit zelf zijn perspectiefrijke toekomst in het bank- en verzekeringswezen geknakt.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd. Bij haar beoordeling omtrent de duur van deze straf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze in het bijzonder naar voren zijn gebracht in het over hem door het Leger des Heils te Dordrecht uitgebrachte rapport, d.d. 13 maart 2008.
Met het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van strafbare feiten. Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur. Zij acht die passend en geboden.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
Verdachte aanvaardt aansprakelijkheid en heeft zich heeft zich ten aanzien van de hoogte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de impact die dit heeft gehad op de benadeeld partij. Op grond hiervan zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding naar billijkheid integraal toewijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat zowel verdachte als zijn medeverdachte worden veroordeeld tot betaling van het gehele door de benadeelde partij gevorderde bedrag. Dit standpunt is in strijd met de wet. De rechtbank zal daarom de betaling gelasten met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 48, 49, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN ;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 (ZES) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op 2 (TWEE) JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van 300 euro (driehonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] met eenzelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van 300 euro (driehonderd euro) ten behoeve van [benadeelde partij];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen;
verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] komt te vervallen voor zover een mededader aan diens betalingsverplichting jegens of ten behoeve van [benadeelde partij] zal hebben voldaan;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. S.H. Gaertman en mr. D. Bogaert, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal,griffier,en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2008.