RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/730013-07 en 11/713008-07 (gevoegd)
Zittingsdatum : 27 mei 2008
Uitspraak : 10 juni 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1967,
wonende te [adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaardingen is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlagen 1 en 1A aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
4.1 De vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 11/730013-07 ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit als volgt.
Uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen valt het bewijs te construeren dat aan de in de tenlastelegging genoemde persoon een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand is verstrekt, en dat deze persoon in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 december 2006 het misdrijf heeft gepleegd zoals omschreven in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Bovendien heeft de rechtbank uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte en die in de tenlastelegging genoemde persoon samenwoonden op het in de dagvaarding vermelde adres in Lexmond.
De bewijsmiddelen houden echter niets in waaruit kan volgen dat de huur van de woning van verdachte en etenswaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van het geld van de – ten onrechte – verstrekte uitkering van de persoon met wie verdachte samenwoonde en dat verdachte telkens wist dat die voorzieningen geheel of ten dele werden bekostigd met dat geld.
Het bewijs ontbreekt derhalve dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
Parketnummer 11/713008-07
op 20 november 2007 te Gorinchem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
"Als ik je nog eens zie, dan rijd ik je kapot." en "Als ik je zie, dan schiet ik je kapot." en Pas maar op, ik rijd over je kut, dan kun je niet meer neuken."
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als volwassene schuldig gemaakt aan bedreiging van een minderjarige van veertien jaren oud. Deze bedreiging vond plaats op een voor publiek toegankelijke plaats, te weten op het schoolplein van het Wellant College te Gorinchem in de aanwezigheid van andere scholieren van dat College. Verdachte heeft daarbij de confrontatie met de minderjarige opgezocht en was, toen hij de bedreigingen uitte, in een duidelijk geagiteerde stemming. Verdachte heeft geen rekening gehouden met het effect dat zijn woorden op de minderjarige kon hebben en heeft aanvankelijk verklaard geen spijt te hebben deze woorden jegens het slachtoffer te hebben geuit. Dit acht de rechtbank kwalijk.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Adviesrapport van de Reclassering Nederland, Regio Rotterdam-Dordrecht, gedateerd 14 februari 2008, opgemaakt door mevrouw H. Visser. Uit dit rapport komt naar voren dat zij de kans op herhaling laag acht en zij adviseert de rechtbank verdachte een werkstraf op te leggen nu haar niet is gebleken van enige psychische of lichamelijke beperkingen bij de uitvoering van een dergelijke straf.
Ook betrekt de rechtbank bij haar strafmotivering dat haar uit het uittreksel Justitiële Do-cumentatie is gebleken dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar nog nooit voor een misdrijf als thans bewezen is verklaard.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur voor het bewezenverklaarde feit passend en geboden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 11/730013-07 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 11/713008-07 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een TAAKSTRAF voor de duur van 50 (vijftig) UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. H. Harmsen, voorzitter,
Mr. B.M.R.M. Edelhauser - Van Vlijmen en mr. D. Bogaert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.E. Dijkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2008.