ECLI:NL:RBDOR:2008:BD3170

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500633-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor bedreiging en mishandeling met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

De Rechtbank Dordrecht heeft op 3 juni 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen en mishandeling. De verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van vier slachtoffers op 27 november 2007 in Dordrecht, waaronder een politieagent. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank achtte de tbs-maatregel op dat moment niet passend, ondanks de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank overwoog dat de kans op herhaling van geweldsdelicten reëel was, maar dat de ernst van de feiten en de omstandigheden niet voldoende waren om tbs op te leggen. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf om de woonomgeving van de verdachte te beschermen en om de verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag niet acceptabel is. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan een benadeelde partij en werd een kapmes onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummers: 11/500633-07 en 11/712623-07
Zittingsdatum : 20 mei 2008
Uitspraak : 3 juni 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1966,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid West, locatie Dordtse Poorten te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
(parketnummer 11/500633-07)
1.
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Er hoeft niemand te komen, ik kom zelf wel terug met een vuurwapen" en/of "Moet jij maar eens opletten",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal dreigend met
zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2]
3.
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht [slachtoffer 3], brigadier van de politie Zuid-Holland-Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik nu je pistool kon pakken, schoot ik je dwars door je kop heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(parketnummer 11/712623-07)
hij op of omstreeks 15 september 2007 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]), (krachtig)
- in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen de rug en/of de schouder heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard althans met toepassing van artikel 359a Sv strafvermindering dient plaats te vinden, omdat is gehandeld in strijd met de Algemene wet op het binnentreden (hierna Awb) en met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: ambtsinstructie).
Uit het procesdossier blijkt dat op 27 november 2007 zonder toestemming van de verdachte in diens woning is binnengetreden ter fine van aanhouding, terwijl daarvoor een machtiging was afgegeven ingevolge artikel 2 van de Awb. Uit de processen-verbaal terzake blijkt niet dat die machtiging aan de verdachte is getoond en evenmin van de onmogelijkheid die te tonen, zodat is gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 2, lid 1 laatste volzin van de Awb de machtiging zo mogelijk te tonen.Dit feit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ernstig om tot niet ontvankelijkverklaring te leiden. Verdachte heeft geen belangen gesteld die met dit feit op grove wijze zijn veronachtzaamd en/of waardoor zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Er is uit de processen-verbaal terzake niet gebleken dat verdachte om de machtiging heeft gevraagd en ter zitting heeft hij dat ook niet gesteld. Strafvermindering is om die reden evenmin aan de orde.
Artikel 4 van de ambtsinstructie luidt onder meer dat gebruik van geweld alleen is toegestaan aan een ambtenaar voorzover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend. In dit geval is een diensthond ingezet en gekozen voor binnentreden en aanhouden volgens de zgn schildprocedure omdat de verdachte bekend stond als onberekenbaar en geoefend kickbokser en bovendien in het bezit zou zijn van een pittbull-achtige hond. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee binnen genoemd artikel gehandeld.
Artikel 16 van de ambtsinstructie bepaalt onder meer dat het gebruik van de elektrische wapenstok slechts geoorloofd is als afweermiddel tegen agressieve dieren na toestemming van de meerdere. In dit geval is een stroomstootwapen gebruikt om verdachtes hond op afstand te houden, nadat hij deze had losgelaten. Van toestemming van een meerdere blijkt niet uit het proces-verbaal, zodat in zoverre niet conform de ambtsinstructie is gehandeld. Ook hier geldt echter dat verdachte geen belangen heeft gesteld die met dit feit op grove wijze zijn veronachtzaamd en/of waardoor zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Niet-ontvankelijkverklaring en - gelet op de omstandigheden waaronder het wapen is gebruikt - strafvermindering is om die reden evenmin aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn verder geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de ten laste gelegde feiten bewezen achtend gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met aftrek van en terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 3], [adres en woonplaats]
Hij vordert een bedrag van € 200, ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(parketnummer 11/500633-07)
1.
op 27 november 2007 te Dordrecht [alschtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Er hoeft niemand te komen, ik
kom zelf wel terug met een vuurwapen" en"Moet jij maar eens opletten".
2.
op 27 november 2007 te Dordrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, dreigend met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2]
3.
op 27 november 2007 te Dordrecht [slachtoffer 3], brigadier van de politie Zuid-Holland-Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik nu je pistool kon pakken, schoot ik je dwars door je kop heen".
(parketnummer 11/712623-07)
op 15 september 2007 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten: [slachtoffer 4] krachtig
-in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en
-tegen de rug en/of de schouder heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte de ten laste gelegde feiten stelselmatig ontkent en de oorzaak daarvan bij anderen legt.
De aanleiding voor de verschillende aangiften vloeit voort uit situaties waarin verdachte wordt aangesproken op en geconfronteerd met zijn gedrag. Verdachte reageert daarop agressief.
De rechtbank overweegt dat aan de ten laste gelegde feiten aangiften ten grondslag liggen die voortkomen uit verschillende bronnen. Nu uit het dossier niet is gebleken dat aangevers hun aangifte onderling hebben afgestemd en de ten laste gelegde feiten passen in het beeld als hierboven omschreven, acht de rechtbank alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 11/500633-07
Feit 1., 2. en 3. (telkens)
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT
en
Ten aanzien van parketnummer 11/712623-07
MISHANDELING
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1. Rapport van de deskundige
Uit het rapport van psychiater P.R.F. Beetsma, d.d. 1 mei 2008, komt onder meer het volgende zakelijk weergegeven naar voren.
Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens zich uitende in een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische, theatrale en antisociale kenmerken. Tevens heeft verdachte een ernstig gestoord beeld van zichzelf en van de werkelijkheid. Verder komt hij door zijn achterdocht en gebrekkig norm en schuldbesef tot ernstige conflicten in zijn omgeving (autoriteiten, hulpverleners, buurt) door dreiging met geweld. Ten tijde van het ten laste gelegde waren bovengenoemde stoornissen aanwezig. Door zijn persoonlijkheidsstoornis werden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in ernstige mate beïnvloed.
Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar.
6.2. Conclusie van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voormeld rapport.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter zitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een bewoonster van de flat, waarin hij zelf ook woonachtig was, mishandeld nadat zij hem had aangesproken op “het slopen van de lift”. Nadat verdachte een brief van woningstichting Progrez had ontvangen, heeft hij een baliemedewerkster en een medewerkster van de afdeling leefbaarheid van woningstichting Progrez bedreigd. Vervolgens heeft verdachte, toen hij daarvoor werd aangehouden, een politieagent be-dreigd.
Uit het procesdossier en het verhandelde op de zitting komt het beeld naar voren van een ernstig gestoorde man, wiens optreden in de buurt als terreur wordt ervaren, die geen inzicht heeft in zijn ziektebeeld en niet vatbaar is voor behandeling, anders dan in een klinische setting.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar zou in dit geval op zich een goede mogelijkheid zijn, maar kan alleen worden opgelegd ingeval van een volledig ontoerekeningsvatbare verdachte. Dat daarvan sprake is wordt in de beschikbare gedragskundige rapportage niet gesteld – verdachte zou slechts verminderd toerekeningsvatbaar zijn – en de rechtbank zelf ziet evenmin aanknopingspunten om toch volledige ontoerekeningsvatbaarheid te kunnen aannemen.
Het opleggen van de tbs-maatregel, al dan niet voorwaardelijk, is slechts mogelijk indien (onder meer) de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist. In de gedragskundige rapportage wordt aangegeven dat de kans op het (hernieuwd) plegen van geweldsdelicten reëel is en de rechtbank sluit zich daarbij aan. Echter, het enkele feit dat die kans bestaat rechtvaardigt nog geen tbs-maatregel. Daarvoor moet sprake zijn van dusdanig ernstige vergrijpen en/of een dusdanig grote kans op het plegen daarvan dat het beschermingsbelang van de maatschappij zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij zijn vrijheid. Die situatie doet zich op dit moment nog niet voor. De bewezenverklaarde feiten beperken zich, op een na, tot bedreiging, en het justitieel verleden van verdachte reikt evenmin verder dan enkele veroordelingen voor vergelijkbare delicten. De gedragskundige rapportage geeft verder ook niet aan hoe groot de kans is op escalatie en waartoe die dan vermoedelijk zou kunnen gaan leiden. Om die reden acht de rechtbank de tbs-maatregel, al dan niet voorwaardelijk, op dit moment dan ook nog niet passend.
Een derde mogelijkheid is behandeling van verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Die behandeling heeft alleen zin – aldus de gedragskundigen – indien zij plaatsvindt in een gedwongen klinische setting. Gelet op het aantal bewezenverklaarde feiten, de ernst ervan en de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is er slechts ruimte voor een voorwaardelijke straf van beperkte duur. Of dat op deze verdachte dusdanig indruk zal maken dat hij vrijwillige opname in een psychiatrische kliniek zal kiezen boven het uitzitten van een aantal maanden gevangenisstraf valt sterk te betwijfelen. De rechtbank acht daarom ook deze weg niet geëigend.
Resteert slechts een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank in zeer sterke mate de speciale preventie laten meewegen. Enerzijds is het van belang de woonomgeving van verdachte voor langere tijd te vrijwaren van angst en onrust, anderzijds is het van belang de verdachte met een lange gevangenisstraf duidelijk te maken dat zijn gedrag niet wordt en ook in de toekomst niet zal worden geaccepteerd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
Volgens de beslaglijst is een kapmes, kleur: zilver, India, in beslag genomen.
Het verslag binnentreden woning, mutatienummer 07-134828, d.d. 27 november 2007, vermeldt dat de hond van verdachte in beslag is genomen. Met betrekking tot de hond zal de rechtbank daarom afgifte aan de rechthebbende gelasten.
7.2.1 De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het kapmes onttrekken aan het verkeer nu het ongecontroleerde bezit van dit mes door verdachte in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.3 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade. De vordering zal door de rechtbank integraal worden toegewezen.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 57, 285 en 300, artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals ver-meld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten VIER MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave van de hond aan verdachte;
onttrekt aan het verkeer: een kapmes, kleur: zilver, India;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer 3], een bedrag van 200 EURO, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van 200 euro ten behoeve van [slachtoffer 3];
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vier dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Hameete, voorzitter,
mrs. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en S.H. Gaertman, rechters,
in tegenwoordigheid van griffier mr,K. Berke
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2008.