RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Verstek
Parketnummer: 11/992003-06
Zittingsdatum : 29 april 2008
Uitspraak : 13 mei 2008
De rechtbank Dordrecht heeft na verwijzing door de politierechter naar de meervoudige strafkamer op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1948,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
[adres en woonplaats, (België)]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie.
Ten laste is gelegd dat
1.
[rechtspersoon]
op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 3 maart 2003 tot en met 2 maart 2004, te Dordrecht en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon]) over de/het aangiftetijdvak(ken) januari 2003 (D/001) en/of februari 2003 (D/002) en/of maart 2003 (D/003) en/of april 2003 (D/004) en/of mei 2003 (D/005) en/of juni 2003 (D/006) en/of juli 2003 (D/007) en/of augustus 2003 (D/008) en/of september 2003 (D/009) en/of oktober 2003 (D/010) en/of november 2003 (D/011) en/of december 2003 (D/012), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [rechtspersoon] en/of (een of meer) mededader(s), (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Dordrecht en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon])in bovengenoemde periode(n), (telkens) een te laag bedrag (totaal) loonbelasting /premie volksverzekeringenbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 3 maart 2003 tot en met 2 maart 2004 te Dordrecht en/of Heerlen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon]) over de/het aangiftetijdvak(ken) januari 2003 (D/001) en/of februari 2003 (D/002) en/of maart 2003 (D/003) en/of april 2003 (D/004) en/of mei 2003 (D/005) en/of juni 2003 (D/006) en/of juli 2003 (D/007) en/of augustus 2003 (D/008) en/of september 2003 (D/009) en/of oktober 2003 (D/010) en/of november 2003 (D/011) en/of december 2003 (D/012), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij, verdachte (al dan niet handelend onder de naam [rechtspersoon]) en/of [rechtspersoon] en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Dordrecht en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon]) in bovengenoemde periode(n),
(telkens) een te laag bedrag (totaal) loonbelasting /premie volksverzekeringenbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
2.
[rechtspersoon]
op of omstreeks een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004, te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl [rechtspersoon] en/of (een of meer) mededader(s), (telkens) degene(n) was/waren die ingevolge de Belastingwet verplicht was/waren tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft/hebben gevoerd, en/of heeft/hebben doen voeren, immers heeft/hebben [rechtspersoon] en/of (een of meer) mededader(s), (telkens) opzettelijk, A) geen arbeidsovereenkomst(en) opgesteld met de oproepkracht(en) en/of B) geen kopieen gemaakt van de identiteitsbewij(s)(zen) van de oproepkracht(en) en/of C) geen loonbelastingverklaring(en) ingevuld en/of laten ondertekenen door de oproepkracht(en) en/of D) geen urenstaten opgemaakt met betrekking tot het vaste personeel terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met andere of een ander, althans alleen, terwijl hij, verdachte (al dan niet handelend onder de naam [rechtspersoon]) en/of [rechtspersoon]en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) degene was/waren die ingevolge de Belastingwet verplicht was/waren tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft/hebben gevoerd, en/of heeft/hebben doen voeren, immers heeft/hebben hij, verdachte (al dan niet handelend onder de naam [rechtspersoon]) en/of [rechtspersoon] en/of (een of meer) van zijn/hun mededader(s), (telkens) opzettelijk,
A) geen arbeidsovereenkomst(en) opgesteld met de oproepkracht(en) en/of B) geen kopieen gemaakt van de identiteitsbewij(s)(zen) van de oproepkracht(en) en/of
C) geen loonbelastingverklaring(en) ingevuld en/of laten ondertekenen door de
oproepkracht(en) en/of
D) geen urenstaten opgemaakt met betrekking tot het vaste personeel
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De gedingstukken geven de rechtbank aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat het in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bedoelde recht van de verdachte op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
Vooropgesteld zij dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat de verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Voor wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 02 december 2005, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en gehoord. Op 13 mei 2008 zal de rechtbank vonnis wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht van verdachte op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in het onderhavige geval geschonden. In de onderhavige zaak is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een langer tijdsverloop dan de als uitgangspunt te hanteren termijn van twee jaar rechtvaardigen.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte op 02 december 2005 een verklaring heeft afgelegd, dat het eindproces-verbaal op 19 december 2005 is gesloten en dat het procesdossier op 14 februari 2006 door het Functioneel Parket is ontvangen en dat de verdachte pas op 16 oktober 2007 voor het eerst is gedagvaard om ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen. Tevens neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de zaak weliswaar minder eenvoudig van aard is, maar dat rechtvaardigt een overschrijding van 29 maanden niet. Hierbij merkt de rechtbank op dat zich van 19 december 2005 tot 16 oktober 2007 een periode van inactiviteit heeft voorgedaan.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. Slechts in uitzonderlijke gevallen leidt overschrijding tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging. In casu is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Derhalve is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen. In deze zaak is sprake van het onvolledig doen van aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het niet voeren van een administratie zoals bedoeld in de Belastingwet, waarbij het van groot belang is dat de normen die ten aanzien van het doen van aangifte en het voeren van een boekhouding hebben te gelden duidelijk worden gemaakt aan een ieder.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het belang van de maatschappij bij een inhoudelijke behandeling van deze zaak zwaarwegender dan het belang van de verdachte bij behandeling binnen een redelijke termijn. De geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gecompenseerd met strafvermindering als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[rechtspersoon]
op tijdstippen gelegen in de periode van 3 maart 2003 tot en met 2 maart 2004, te Dordrecht of Heerlen telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon]) over het aangiftetijdvak januari 2003 (D/001) en februari 2003 (D/002) en maart 2003 (D/003) en april 2003 (D/004) en mei 2003 (D/005) en juni 2003 (D/006) en
juli 2003 (D/007) en augustus 2003 (D/008) en september 2003 (D/009) en oktober 2003 (D/010) en november 2003 (D/011) en december 2003 (D/012), onvolledig heeft gedaan,
immers heeft [rechtspersoon] telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Heerlen ingezonden aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen (ten name van [rechtspersoon]) in bovengenoemde perioden,
telkens een te laag bedrag (totaal) loonbelasting /premie volksverzekeringenbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
[rechtspersoon]
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004, te Dordrecht, terwijl [rechtspersoon] degene was die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
immers heeft [rechtspersoon] opzettelijk,
A) geen arbeidsovereenkomsten opgesteld met de oproepkrachten en
B) geen kopieen gemaakt van de identiteitsbewijzen van de oproepkrachten en
C) geen loonbelastingverklaringen ingevuld en/of laten ondertekenen door de oproepkrachten
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, BEGAAN DOOR EEN [RECHTSPERSOON], TERWIJL HIJ FEITELIJKE LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ALS DEGENE DIE INGEVOLGE DE BELASTINGWET VERPLICHT IS TOT HET VOEREN VAN EEN ADMINISTRATIE OVEREENKOMSTIG DE DAARAAN BIJ OF KRACHTENS DE BELASTINGDIENST GESTELDE EISEN, OPZETTELIJK EEN ZODANIGE ADMINISTRATIE NIET VOEREN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, BEGAAN DOOR EEN [RECHTSPERSOON], TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim een jaar als directeur/eigenaar van [rechtspersoon] feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk onvolledig invullen van aangiften voor de omzetbelasting en aan het niet voeren van een administratie teneinde minder belasting te betalen dan verschuldigd.
Een groot gedeelte van de salarissen van de terrasmedewerkers en keukenpersoneel en schoonmakers van de onderneming werd met medeweten en kennelijke instemming van verdachte zwart betaald.
Dientengevolge is te weinig belasting afgedragen, waarmee de overheid voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld. De rechtbank acht de verdachte als enige aandeelhouder en als leidinggevende verantwoordelijk voor deze gang van zaken binnen het bedrijf.
Als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten is de fiscus voor een zeer aanzienlijk bedrag benadeeld. Wat betreft de loonheffing gaat het blijkens een door de Belastingdienst opgestelde nadeelberekening (pagina 9 van het proces-verbaal uit het strafdossier) om een bedrag van ruim EUR 84.000,00 euro.
Verdachte heeft er actief aan meegewerkt dat de onderneming op oneigenlijke gronden een concurrentievoordeel heeft genoten ten opzichte van ondernemingen die zich wel aan de belastingwetgeving houden.
Voorts werd binnen [rechtspersoon] – ook met medeweten van verdachte – van genoemd zwart personeel kennelijk ook niet meer administratie bijgehouden dan handgeschreven urenstaten op basis waarvan werd uitbetaald. Vaak was wel bij personeel bekend dat zij zwart werden betaald. In enkele gevallen bleek hen dat pas bij ziekmelding.
Verdachte is blijkens zijn strafblad eerder voor valsheid in geschrift veroordeeld, zij het geruime tijd geleden. Ook heeft verdachte rond het jaar 2000 een transactie aanvaard voor een fiscale fraude als die nu aan de orde is.
Alles overwegende acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten en de periode waarin deze zijn gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend. Echter nu de zaak niet binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, zal zij niet overgaan tot het opleggen van deze straf. Met toepassing van de strafreductie ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het voorwaardelijk deel er toe dient om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TIEN (10) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES (6) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Hameete, voorzitter,
mr. R.J. Baumgardt en mr. M.A. Waals, rechters,
in tegenwoordigheid van P.J.F.M. Vermaat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2008.
(wegens afwezigheid is mr. Baumgardt voornoemd buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen)