RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/500017-08
Zittingsdatum: 17 april 2008
Uitspraak : 29 april 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1947,
[postcode en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 januari 2008 te Papendrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes in de (linker)borst(streek) van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of een mes tegen de (linker)borst(streek) van voornoemde [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2008 te Papendrecht opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer], een mes in de (linker)borst(streek) heeft gestoken en/of gesneden en/of een mes tegen de (linker)borst(streek) van voornoemde [slachtoffer] heeft gebracht, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 12 januari 2008 te Papendrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je dood" en/of "Ik schiet je dood" , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.1De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Binnen de proeftijd dient de verdachte zich te gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens BoumanGGZ, ook als dat inhoudt een (vervolg)behandeling bij een FPK of BoumanGGZ.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 12 januari 2008 te Papendrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes in de (linker)borst van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 12 januari 2008 te Papendrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je dood" en "Ik schiet je dood".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van het geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair
POGING TOT DOODSLAG;
2.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straffen hebben bepaald
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 12 januari 2008 hebben verdachte en zijn echtgenote ruzie gekregen naar aanleiding van een relatief onbeduidend voorval. In beschonken toestand heeft verdachte tot twee maal toe tegen haar gezegd dat hij ‘een mes in haar donder zou steken’ als zij de politie niet belde. Verdachte is daarna naar het keukengedeelte in de woonkamer gelopen en heeft daar een zogenaamd steakmes gepakt en meegenomen. Met de punt van het mes naar voren gericht is verdachte naar zijn echtgenote gelopen die aan de andere kant van de woonkamer stond. Toen verdachte voor zijn echtgenote stond, heeft hij het mes in haar linkerborst gestoken.
De fysieke gevolgen voor het slachtoffer zijn relatief gering gebleven. Uit het aanvraagformulier medische informatie is de rechtbank gebleken dat de messteek een kneuzing van het onderhuids weefsel van haar linkerborst heeft veroorzaakt. Het slachtoffer droeg op dat moment een ochtendjas waarvan de kraag was dubbelgeslagen, en waarschijnlijk om die reden is het slachtoffer ernstiger letsel bespaard gebleven. Na de messteek heeft verdachte de woning verlaten. Na ongeveer drie kwartier kwam verdachte terug en leken de gemoederen enigszins bedaard. Tijdens het gesprek dat verdachte en zijn echtgenote daarop hadden, verloor verdachte evenwel wederom zijn beheersing en heeft hij haar meerdere malen op luide toon bedreigd door te roepen: “Ik steek je dood, ik schiet je dood”.
Het mag duidelijk zijn dat het geweld van verdachte tegen zijn echtgenote een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Uit haar aangifte is de rechtbank voorts gebleken dat het slachtoffer de bedreigingen – op dat moment – als zeer beangstigend en als reëel gevaarlijk heeft ervaren omdat deze kort na het fysieke geweld werden gedaan. Dergelijke feiten wekken daarnaast afschuw in de maatschappij en dragen bij aan maatschappelijke gevoelens van onveiligheid.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2008, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze in het bijzonder blijken uit het voorlichtingsrapport van BoumanGGZ van 6 maart 2008 en overigens uit het verhandelde ter terechtzitting.
Bij het bepalen van de sancties alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank tevens rekening met de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring van 2 april 2008.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in onderhavige zaak niet aan de orde. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in overweging genomen dat verdachte actief is gaan werken aan de oplossing van zijn alcoholproblematiek, dat verdachte en zijn echtgenote zich met elkaar hebben verzoend en dat zij tezamen met hulpverleners de gebeurtenissen in perspectief hebben weten te plaatsen.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank echter wel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur aan de orde, waarbij verdachte zich binnen de te bepalen proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen te geven door of namens BoumanGGZ. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke bestraffing in de vorm van een werkstraf gepast en geboden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 MAANDEN
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens Bouman GGZ (verslavingsreclassering), zolang deze instelling dat nodig oordeelt;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
een TAAKSTRAF voor de duur van 180 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter, mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. E. van Schouten, rechters,in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. van Beek, griffier,en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2008.
Wegens afwezigheid is mr. Heijnen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.