RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/800059-08
Zittingsdatum: 18 april 2008
Uitspraak: 25 april 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1929,
wonende [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dathij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Noordendijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
verdachte reed als bestuurder van een motorrijtuig (auto) op een in voornoemde weg en in de onmiddelijke nabijheid van een school gelegen voetgangersoversteekplaats af, welke voetgangersoversteekplaats, gezien de rijrichting van verdachte, op de volgende wijze was aangegeven:
op ongeveer 45.70 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een dwars over de gehele rijbaan dubbele doorgetrokken streep met de tekstvermelding: ''SCHOOL'' en/of
tekstvermelding: ''SCHOOL'' en/of
op een afstand van ongeveer 28,50 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een aan de rechterzijde van de rijbaan
in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord J22 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 en/of
op een afstand van ongeveer 27.60 meter voor de voetgangersoversteekplaats door een verkeersteken dat was aangebracht op het wegdek van de rijbaan dat overeenkwam met verkeersbord modelJ21van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of
op een afstand van ongeveer 11.30 meter voor de voetgangersoversteekplaats,door een aan de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord L2 van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of
door een verhoging van het wegdek -verkeersplateau- waarop de voetgangersoversteekplaats was aangebracht
en/of
door de een markering van het verkeersplateau over de gehele breedte, welke bestond uit afwisselend lange en/of korte witte langsstrepen, die eindigen op een witte dwarsslip
terwijl op die voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden en/of
-gezien de rijrichting van verdachte- rechterzijde van die voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden die voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden die kennelijk op het punt stonden over te steken
heeft hij verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig aangepast dat hij verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was
heeft hij verdachte een zich op of nabij die voetgangersoversteekplaats bevindende, althans overstekende voetgangster niet laten voorgaan, waarna het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen, met die overstekende voetgangster,
waardoor die voetgangster (genaamd [slachtoffer]),in elk geval een ander, werd waardoor die voetgangster (genaamd [slachtoffer]),in elk geval een ander, werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig(auto), daarmede rijdende over de weg, de Noordendijk, zich als volgt heeft gedragen:
door als bestuurder van een motorrijtuig (auto)op een in voornoemde weg en in de onmiddelijke nabijheid van een school gelegen voetgangersoversteekplaats af te rijden , welke voetgangersoversteekplaats gezien de rijrichting van
verdachte op de volgende wijze was aangegeven:
op ongeveer 45.70 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een dwars over de gehele rijbaan dubbele doorgetrokken streep met de tekstvermelding: ''SCHOOL'' en/of
op een afstand van ongeveer 28,50 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een aan de rechterzijde van de rijbaan
in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord J22 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990
en/of
op een afstand van ongeveer 27.60 meter voor de voetgangersoversteekplaats door een verkeersteken dat was aangebracht op het wegdek van de rijbaan dat overeenkwam met verkeersbord modelJ21van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of
op een afstand van ongeveer 11.30 meter voor de voetgangersoversteekplaats,door een aan de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord L2 van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of
door een verhoging van het wegdek -verkeersplateau- waarop de voetgangersoversteekplaats was aangebracht
en/of
door de een markering van het verkeersplateau over de gehele breedte, welke bestond uit afwisselend lange en/of korte witte langsstrepen, die eindigen op een witte dwarsslip en/of
terwijl op deze voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden en/of
-gezien de rijrichting van verdachte- rechterzijde van die voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden die kennelijk op het punt stonden over te steken en/of
daarbij de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
de zich op of nabij die voetgangersoversteekplaats bevindende, althans overstekende voetgangster niet te laten voorgaan,
en vervolgens met het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met die overstekende voetgangster, waardoor die voetgangster (genaamd [slachtoffer]), werd gedood, althans zwaar
lichamelijk letsel werd toegebracht.
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Dordrecht als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Noordendijk, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het subsidiair ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd de verdachte ter veroordelen tot een geldboete van EUR 500,- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij 1], [adres en woonplaats].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een totaalbedrag van
EUR 19.579,-, bestaande uit
- materiële kosten à EUR 75,-
- immateriële kosten à EUR 13.600,- voor [benadeelde partij 1]
- immateriële kosten à EUR 5.000,- voor [benadeelde partij 2]
- proceskosten à EUR 904,-
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De vrijspraak
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen dat in casu sprake is geweest van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte roekeloos, dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig heeft gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank is veeleer sprake van een verkeerde inschatting van de situatie ter plaatse en een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden met uiterst tragische gevolgen. Dat verdachte het slachtoffer, dat plotseling rechts achter haar moeder vandaan kwam en de voetgangersoversteekplaats opkwam, niet heeft gezien, doet aan dit oordeel niet af.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(subsidiair)
op 27 november 2007 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Noordendijk, zich als volgt heeft gedragen:
door als bestuurder van een motorrijtuig (auto) op een in voornoemde weg en in de onmiddellijke nabijheid van een school gelegen voetgangersoversteekplaats af te rijden, welke voetgangersoversteekplaats gezien de rijrichting van verdachte op de volgende wijze was aangegeven:
op ongeveer 45.70 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een dwars over de gehele rijbaan dubbele doorgetrokken streep met de tekstvermelding: ''SCHOOL'' en
op een afstand van ongeveer 28.50 meter voor de voetgangersoversteekplaats, door een aan de rechterzijde van de rijbaan
in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord J22 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 en op een afstand van ongeveer 27.60 meter voor de voetgangersoversteekplaats door een verkeersteken dat was aangebracht op het wegdek van de rijbaan dat overeenkwam met verkeersbord model J21van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en
op een afstand van ongeveer 11.30 meter voor de voetgangersoversteekplaats,door een aan de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staand bord L2 van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en
door een verhoging van het wegdek -verkeersplateau- waarop de voetgangersoversteekplaats was aangebracht en
door een markering van het verkeersplateau over de gehele breedte, welke bestond uit afwisselend lange en korte witte langsstrepen, die eindigen op een witte dwarsslip en
terwijl - gezien de rijrichting van verdachte - aan de rechterzijde van die voetgangersoversteekplaats zich een of meer voetgangers bevonden die kennelijk op het punt stonden over te steken en daarbij de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en de zich nabij die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangster niet te laten voorgaan, en vervolgens met het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig is gebotst tegen die overstekende voetgangster, waardoor die voetgangster (genaamd [slachtoffer]), werd gedood
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
A.
De raadsvrouw heeft betoogd – kort en zakelijk samengevat – dat verdachte bij het naderen van het verkeersplateau weliswaar een persoon aan de rechterzijde heeft zien staan, maar dat hij niet gezien zou hebben dat deze persoon al een beweging maakte om over te steken en dat er verder niemand op het zebrapad stond toen hij kwam aanrijden. Omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het kon, is hij doorgereden. Vanaf de rechterzijde zag de verdachte – voor hem op dat moment geheel onverwacht – een meisje oversteken. De verdachte heeft toen hij het meisje zag, alles gedaan om een aanrijding te voorkomen. Hij heeft nog geremd en is naar links uitgeweken, maar heeft het meisje tot zijn ontzetting toch geraakt. Het feit dat het meisje voor verdachte geheel onverwacht is overgestoken, is volgens de raadsvrouw van belang voor de mate van schuld die de verdachte toegerekend kan worden.
B.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld. Ten tijde van het ongeval - 27 november 2007 omstreeks 17:40 uur - was het schemerdonker, de straatverlichting ter plaatse was ontstoken en het was bewolkt weer, afgewisseld met lichte regenval. Desalniettemin heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij prima zicht had. Van (andere) objecten of uiterlijke omstandigheden die het zicht ter plaatse zouden hebben kunnen belemmeren is de rechtbank niet gebleken.
Uit dat onderzoek leidt de rechtbank tevens af dat verdachte die dag met zijn personenauto op de Noordendijk te Dordrecht, in de richting van de Oranjelaan, de voetgangersoversteekplaats is opgereden, waarbij hij met zijn personenauto in aanraking is gekomen met een voor hem, verdachte, van rechts komende voetgangster. Verdachte heeft verklaard de voetgangster niet te hebben gezien.
C.
De betreffende voetgangersoversteekplaats wordt (onmiddellijk) voorafgegaan door een aantal verkeersborden en -tekens op en aan de rechterzijde naast de weg. Verdachte is de voetgangersoversteekplaats opgereden met een snelheid van ongeveer 35 kilometer per uur. Verdachte heeft verklaard goed bekend te zijn met de verkeerssituatie ter plaatse.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte de verkeerssituatie verkeerd ingeschat. Ondanks dat de verdachte heeft gezien dat er iemand bij de voetgangersoversteekplaats stond te wachten, is hij – naar eigen zeggen – met de stroom van het overige verkeer de voetgangersoversteekplaats opgereden en heeft hij de persoon die stond te wachten geen voorrang verleend. Deze persoon gaf immers, zijns inziens, geen blijk de intentie te hebben om direct over te willen steken. De verdachte heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de mogelijkheid dat er nog andere personen bij de voetgangersoversteekplaats stonden, die wel op het punt zouden kunnen staan om over te steken. Hij zou in dat geval niet in staat zijn geweest tijdig zijn voertuig tot stilstand te kunnen brengen.
D.
Gelet op de verkeersborden en -tekens, alsmede de omstandigheid dat verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich bewust had behoren te zijn van het gevaar voor andere verkeersdeelnemers, dat zich in de betreffende verkeerssituatie zou kunnen voordoen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich ten onrechte teveel laten leiden door zijn vaststelling dat de persoon die hij langs de weg had zien staan niet onmiddellijk over wilde steken, er zich geen andere personen bij de oversteekplaats bevonden die over zouden willen steken en de stroom van het overige verkeer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
(subsidiair)
OVERTREDING VAN ARTIKEL 5 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een tweetal verkeersfouten gemaakt. Hij heeft een meisje van 7 jaar die de rijbaan overstak niet voor laten gaan en heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht. Als gevolg van het feit dat hij dat meisje niet tijdig heeft opgemerkt, heeft hij haar vervolgens aangereden. Dit heeft geleid tot de uiterst tragische dood van het jonge meisje. Verdachte is daarmee danig tekort geschoten in zijn verkeersgedrag.
De rechtbank is ervan overtuigd dat ook verdachte onder de gevolgen van het ongeval heeft geleden en nog steeds lijdt. Verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen een kind het leven heeft gelaten. Deze last zal ongetwijfeld zwaar op hem drukken. Verdachte heeft daaraan ter terechtzitting ook op respectvolle wijze uitdrukking gegeven aan de nabestaanden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte nog nooit met justitie in aanraking is gekomen. Niettemin zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie en een zwaardere straf opleggen, omdat dit meer recht doet aan de ernst van het feit, de mate van schuld van verdachte en de fatale gevolgen van het ongeval.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een forse geldboete en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden, één en ander als nader in het dictum te melden.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in haar vordering voor zover deze immateriële schade betreft. Daar dit gedeelte betrekking heeft op shockschade is deze schade per definitie niet van zodanige eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De materiële kosten die door de benadeelde partij zijn gevorderd en zijn betwist zijn eveneens niet zodanig eenvoudig van aard en hangen dusdanig samen met de gevorderde immateriële schade dat de benadeelde partij ook hierin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het deel van de vordering benadeelde partij dat betrekking heeft op de proceskosten ingevolge artikel 238 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afwijzen, nu dit onderdeel van de gevorderde schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks toegebrachte schade.
De benadeelde partij zal dientengevolge worden veroordeeld in de kosten, welke door de verdachte zijn gemaakt, één en ander met bepaling als in het dictum te melden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: 23, 24, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GELDBOETE van EUR 1.000,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis;
bepaalt, dat de veroordeelde het bedrag van de geldboete in 10 gedeelten van elk groot EUR 100,00 mag voldoen, waarbij de rechtbank de termijnen voor de betaling van het tweede tot en met het tiende gedeelte van die geldboete vaststelt op elk één maand;
een ONTZEGGING VAN DE BEVOEGDHEID MOTOR-RIJTUIGEN TE BESTUREN voor de duur van ÉÉN JAAR;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in de vordering met betrekking tot de gevorderde materiële en immateriële kosten en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde proceskosten;
veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte gemaakt ten behoeve van de civiele vordering, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. M.R.J. Schönfeld en mr. E. van Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. de Jongh,griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2008.
In verband met afwezigheid is mr M.R.J. Schönfeld niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.