RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500698-07
Zittingsdatum : 08 april 2008
Uitspraak : 22 april 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te in 1990,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1. primair en 2. is ten laste gelegd en heeft voorts een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij], [adres en woonplaats]
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 2.099,11 ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beiden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat de vordering niet van eenvoudige aard zou zijn.
4.1.1 De rechtbank heeft uit het onderzoek op de terechtzitting en uit door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 1. primair ten laste gelegde geweldshandelingen heeft (mede)gepleegd met de intentie van levensberoving of zware mishandeling, dan wel gelet op de intensiteit van de geweldshandelingen en het geringe letsel veroorzaakt door die geweldshandelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die geweldshandelingen de gevolgen zoals ten laste is gelegd teweeg zouden kunnen brengen.
Verdachte zal dan ook van het onder 1. primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.1.2 Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig bewezen hetgeen aan verdachte onder 2. is ten laste gelegd.
Nu de verklaring van aangever [benadeelde partij] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen zijn er daarmee onvoldoende wettige bewijsmiddelen aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen onder 2. is ten laste gelegd.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 23 december 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht met anderen, op de openbare weg, de Boskamp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het duwen en trekken tegen/aan die[benadeelde partij] en het slaan en stompen en schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die[benadeelde partij] en het trekken aan de haren van die[benadeelde partij] en het gooien van een rugzak inhoudende een (kapot) flesje bier naar het hoofd
van die [benadeelde partij].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. (subsidiair)
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Op verzoek van de rechtbank heeft drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, (de persoon van) verdachte onderzocht. Uit haar brief van 26 februari 2008 blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek. De psycholoog is derhalve niet in staat geweest om te rapporteren omtrent verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij]. Nadat die [benadeelde partij] aan verdachte om chips had gevraagd en deze daar kennelijk niet van gediend was, hebben verdachte en zijn mededaders [benadeelde partij] geduwd, geslagen en geschopt. Het slachtoffer lag daarbij op de grond, werd aan de haren omhooggetrokken en vastgehouden en is ondermeer tegen het hoofd geschopt.
Verdachte heeft zich tijdens de openlijke geweldpleging niet onbetuigd gelaten en heeft het slachtoffer geschopt en geslagen terwijl deze op grond lag.
Niet onvermeld kan blijven dat een van verdachtes mededaders tijdens dit openlijk geweld bovendien de fiets en een schoen van [benadeelde partij] heeft weggegooid. Toen [benadeelde partij] later die nacht ter plaatse terugkeerde om – naar zijn zeggen – die schoen te zoeken, had hij een mes bij zich en heeft hij verdachte en een van zijn mededaders daarmee gestoken, met fatale gevolgen voor die mededader.
Het mag duidelijk zijn dat openlijk geweld tegen personen, zoals het onderhavige, een ernstig misdrijf is. Niet zelden ontstaat dit soort zinloos geweld onder invloed van alcohol en/of drugs en naar aanleiding iets onbenulligs als een vraag of een opmerking, zoals ook in dit geval, en keert zich een ongeremde agressie tegen het nietsvermoedende slachtoffer. Voor het direct betrokken slachtoffer kan dit bijzonder traumatiserend zijn en tot langdurige psychische schade leiden, maar ook in de samenleving in het algemeen versterken dit soort feiten de reeds heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de uiteindelijke strafsoort alsmede de duur daarvan betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen in de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming te Dordrecht en het NIFPP te Rotterdam, en zoals deze ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank houdt voorts aan de ene kant rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, maar aan de andere kant ook met diens rol in het geheel van de gebeurtenissen en met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat – hoewel de rechtbank een minder zwaar strafbaar feit bewezen acht dan de officier van justitie – de eis van de officier van justitie zonder meer recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De rechtbank acht de op te leggen straf passend en zal dan ook overeenkomstig die eis vonnis wijzen.
Met de Raad voor de Kinderbescherming acht de rechtbank het van groot belang dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor zijn problematiek. De rechtbank zal de op te leggen vrijheidsstraf dan ook voorwaardelijk opleggen en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht. Eén en ander zal aldus mede nadrukkelijk kunnen gaan inhouden dat verdachte een ambulante behandeling zal moeten ondergaan.
7.2De vordering van de benadeelde partij
Nu aan verdachte voor het onder 1. subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit een straf wordt opgelegd, is de benadeelde partij in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank acht verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet op eenvoudige wijze – ook niet op grond van de door de benadeelde partij overgelegde stukken – vast te stellen welke materiële schade is veroorzaakt door het bewezenverklaarde strafbare feit.
Voor wat betreft het immateriële gedeelte van de vordering geldt dit evenzeer, nu niet eenvoudig kan worden vastgesteld welke immateriële schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit en welke immateriële schade is ontstaan als gevolg van de fatale gebeurtenis waar de benadeelde partij later bij betrokken is geraakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, met verwijzing in de kosten als hierna in het dictum vermeld.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het
van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair en 2. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een TAAKSTRAF voor de duur van ZESTIG (60) UREN, bestaande uit een WERKSTRAF, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door DERTIG (30) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
JEUGDDETENTIE voor de duur van ZES (6) WEKEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, Kromhout 120 te Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat verdachte een behandeling zal moeten ondergaan bij Het DOK/De Waag of een soortgelijke instelling, één en ander zoals door de Raad voor de Kinderbescherming aangegeven in haar rapportages;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres en woonplaats], niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.R. Roukema, voorzitter en kinderrechter,
mr. M.M. Moolenburgh - Pelser en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal,griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2008.
mr. Kristen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.