ECLI:NL:RBDOR:2008:BD0157

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500697-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer(exces) verworpen bij fatale steekpartij door jeugdige dader

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 1991, die betrokken was bij een fatale steekpartij. De verdachte had eerder die nacht te maken gehad met openlijke geweldpleging, waarna hij met een mes terugkeerde naar de plaats van het voorval. Tijdens deze confrontatie stak hij twee van zijn aanvallers, wat resulteerde in de dood van een van hen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen was. De verdachte werd vrijgesproken van moord en poging tot moord, maar kreeg wel een jeugddetentie opgelegd van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, in verband met noodzakelijke behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De uitspraak bevatte ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die rechtstreeks schade had geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500697-07
Zittingsdatum : 08 april 2008
Uitspraak : 22 april 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
verdachte],
geboren in 1991,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Rijksinrichting voor jongens Den Heij-Acker, locatie Vught, Lunettenlaan 501 te Vught.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij], [adres en woonplaats]
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 24.845, 26 ter zake van materiële schadevergoeding en een bedrag van EUR 1.850,50 aan kosten rechtsbijstand ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij mr. I.C. Engels, advocaat te Rotterdam, de vordering gewijzigd in die zin dat thans een bedrag van EUR 11.327,46 aan materiële schadevergoeding en een bedrag aan EUR 2.440,- aan kosten rechtsbijstand wordt gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor wat betreft de begrafeniskosten ad EUR 11.327,46 en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de kosten rechtsbijstand.
Namens de verdachte heeft de raadsman geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat er sprake zou zijn van medeschuld van de zijde van het slachtoffer. Subsidiair is ter zake van de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand niet-ontvankelijkverklaring bepleit nu niet eenvoudig is vast te stellen welk deel van de rechtsbijstand is besteed aan het ingetrokken deel van de vordering van de benadeelde partij.
4. De bewijsbeslissingen
4.1Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair onder 1. en 2. ten laste is gelegd, te weten: - kort en zakelijk samengevat – ‘moord’ en ‘poging tot moord’.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er bij verdachte één of meerdere moment(en) is/zijn geweest van kalm beraad en rustig overleg waarop hij heeft besloten om de beide slachtoffers van het leven te beroven. Uit het feit dat verdachte - na de eerste confrontatie met de drie betrokken personen - naar huis is gegaan en vandaar het mes heeft meegenomen om, naar hij zelf heeft verklaard, zich te beschermen en aanvallers af te schrikken door met het mes te dreigen, en het feit dat hij op het moment dat hij het drietal wederom zag lopen het mes al fietsend heeft gepakt, opgeklapt en vervolgens is blijven fietsen met het opengeklapte mes in zijn hand ook nadat twee personen hem achterna komen, valt nog niet zonder meer af te leiden dat verdachte het voornemen had om de latere slachtoffers van het leven te beroven.
Verdachte wordt dan ook voor wat betreft dit kwalificerend onderdeel van het onder 1. en 2. tenlastegelegde vrijgesproken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 23 december 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de hals gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 23 december 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 2 ] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2], eenmaal in de schouder heeft gestoken terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.1 Beroep op een rechtvaardigingsgrond
De raadsman voert aan dat verdachte zich op geboden wijze heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de feiten.
Voor de beoordeling van het beroep op noodweer differentieert de rechtbank tussen beide ten laste gelegde feiten en houdt daarbij het tijdsmatig verband tussen deze feiten aan.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat ter zake van het onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf doordat [slachtoffer 2] de fietsende verdachte aanhield en vervolgens dreigend voor hem stond niet aannemelijk is geworden dat een verdediging van het eigen lijf noodzakelijk was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich bij de confrontatie met [slachtoffer 2] op de openbare weg bevond, en wel staande met zijn rug naar een geparkeerde auto. Dit heeft verdachte ter terechtzitting alsnog erkend. Schuin links voor verdachte stond [slachtoffer 2]. De openbare weg was vrij van obstakels, er waren diverse woonhuizen in de nabije omgeving en op dat moment was de tweede belager, [slachtoffer 1], nog niet bij verdachte en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft daarenboven zelf ter terechtzitting verklaard dat hij alleen [slachtoffer 2] voor zich had en dat hij volledig op [slachtoffer 2] was gericht (zie ook verklaring verdachte 4.2.1.4, p. 8). Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting geen redelijke verklaring gegeven waarom hij geen kans heeft gezien zich te onttrekken aan het onmiddellijk dreigend gevaar dat uitging van de aanwezigheid van [slachtoffer 2]. Diens verklaring dat hij een slechte conditie heeft en om die reden meende geen mogelijkheid te hebben gehad zich door weg te rennen te onttrekken aan [slachtoffer 2] acht de rechtbank niet redengevend gelet op de persoon van verdachte, de persoon van [slachtoffer 2] en de feitelijke situatie ter plaatse op dat moment.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ter zake van het onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf doordat [slachtoffer 1] dreigend voor hem stond en verdachte een duw of klap heeft gegeven niet aannemelijk is geworden dat een verdediging van het eigen lijf noodzakelijk was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich bij de confrontatie met [slachtoffer 1] op de openbare weg bevond, en wel staande met zijn rug naar een geparkeerde auto. Dit heeft verdachte ter terechtzitting alsnog erkend. De openbare weg was vrij van obstakels en er waren diverse woonhuizen in de nabije omgeving. Inmiddels had [slachtoffer 1] zich bij [slachtoffer 2] en verdachte gevoegd. Daarmee stonden twee jongens vóór verdachte.[slachtoffer 1] stond schuin rechts voor verdachte, terwijl [slachtoffer 2] zich schuin links van verdachte bevond. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte geen redelijk alternatief had om zich te kunnen onttrekken aan de dreigende aanranding van zijn lijf door[slachtoffer 1]. Verdachte is niet weggerend, noch heeft hij[slachtoffer 1] weggeduwd, noch heeft hij zijn mes richting [slachtoffer 1] als dreigingsinstrument gebezigd om [slachtoffer 1] op een afstand te houden, hetgeen volgens verklaringen van verdachte juist de reden was het mes mee te nemen. En dat terwijl verdachte op het moment dat [slachtoffer 1] voor hem stond, reeds met zijn mes had uitgehaald richting [slachtoffer 2] en hem een steekwond in de rechterbovenarm had toegebracht. Hoewel verdachte mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij [slachtoffer 2] niet met het mes had geraakt, heeft hij onmiddellijk daarop tweemaal een bovenhandse steekbeweging met het mes gemaakt richting het bovenlichaam van [slachtoffer 1]. Waar de eerste steekbeweging nog door [slachtoffer 2] is afgehouden, heeft verdachte met de tweede steekbeweging [slachtoffer 1] dodelijk in de hals verwond. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting geen redelijke verklaring gegeven waarom hij geen kans heeft gezien zich te onttrekken aan het onmiddellijk dreigend gevaar dat uitging van [slachtoffer 1]. Diens verklaring dat hij een slechte conditie heeft en om die reden meende geen mogelijkheid te hebben gehad zich door weg te rennen te onttrekken aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] acht de rechtbank niet redengevend gelet op de persoon van verdachte, de persoon van [slachtoffer 1], de persoon van de inmiddels gewonde [slachtoffer 2] en de feitelijke situatie ter plaatse op dat moment.
5.2 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. DOODSLAG.
2. POGING TOT DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Beroep op een schulduitsluitingsgrond
De raadsman heeft in aansluiting op hetgeen hiervoor onder 5.1 is vermeld subsidiair een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Verdachte voelde zich bij thuiskomst na de eerste vechtpartij bang, nam om die reden een mes mee en zou gedurende de tweede belaging in doodsangst hebben verkeerd, waarbij deze hevige gemoedsbeweging is veroorzaakt door de eerste vechtpartij eerder die nacht waarin onder meer [slachtoffer 2] en[slachtoffer 1] zijn aanvallers zijn geweest.
Voor de beoordeling van het beroep op noodweerexces differentieert de rechtbank eveneens tussen beide ten laste gelegde feiten. Als onder 5.1 is aangegeven, verwerpt de rechtbank voor beide ten laste gelegde feiten het beroep op noodweer wegens het ontbreken van de noodzaak zich te verdedigen. Dit heeft tot gevolg dat voor beide ten laste gelegde feiten het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Het optreden van verdachte zoals ten laste is gelegd in beide feiten betreft geen overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
6.2 De rapporten van de deskundigen
Op verzoek van de rechtbank hebben drs. J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog, en D.H.J. Boeykens, kinder- en jeugdpsychiater, over (de persoon van) verdachte rapporten uitgebracht.
In het rapport van 28 maart 2008 van de psycholoog komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Betrokkene komt uit het onderzoek naar voren als een gemiddeld intelligente jongen bij wie er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is wel sprake van sociaal-emotionele problematiek. Betrokkene is onvoldoende in staat emoties te uiten en gaat hiermee om door deze te ontkennen, sterk te rationaliseren en te overschreeuwen. Ook zijn er aanwijzingen dat betrokkene met spanning omgaat door deze te vertalen in lichamelijke klachten. Betrokkene schiet tekort in zijn sociale inzicht en sociale vaardigheden. Betrokkene is onvoldoende in staat om in te schatten welk effect zijn gedrag op anderen heeft en wanneer hij moet stoppen. Hierdoor kan hij onbedoeld irritaties oproepen die kunnen leiden tot een negatieve reactie van anderen. Betrokkene begrijpt dergelijke negatieve reacties niet.
Betrokkene kan als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
In het rapport van 10 maart 2008 van de psychiater komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -
Bij de minderjarige kan geen psychiatrische diagnose gesteld worden. Er is geen sprake van een stoornis of een gebrek, maar wel moet gewezen worden op de eerder zwakke copingsmechanismen niet in het minst op emotioneel en sociaal vlak en op de krampachtige afweermechanismen waarbij vooral de verdringing en de overdekking door het tegendeel op de voorgrond treden. Het zelfwaardegevoel is labiel en mede doordat het introspectief vermogen laag is en betrokkene ertoe neigt om zichzelf te overschatten, is hij kwetsbaar voor krenking en tegenslag.
Gezien de afwezigheid van een gebrek of een stoornis moet vanuit psychiatrisch standpunt gedacht worden een toestand van toerekeningsvatbaarheid.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies in voornoemde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdos¬sier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voor¬noemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de bewezenverklaarde strafbare feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde fei¬ten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en poging tot doodslag.
Nadat verdachte eerder die nacht door[slachtoffer] en [slachtoffer 2] en anderen om een futiliteit – verdachte vroeg [slachtoffer 2] om chips en deze was daar kennelijk niet van gediend – was geschopt en geslagen, is verdachte ter plaatse teruggekeerd om - naar zijn zeggen - zijn linkerschoen te zoeken, welke schoen door een van de geweldplegers in een tuin was gegooid. Verdachte had zich daarbij voorzien van een soort wildmes, dat in uitgeklapte stand een lemmet van 19 cm kent, voor het geval hij de geweldplegers weer zou tegenkomen. In dat geval zou hij zich – wederom naar zijn zeggen – kunnen verdedigen door met het mes te dreigen. Toen verdachte nagenoeg ter plaatse was, kwamen daar juist [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een van de andere geweldplegers aangelopen en werd verdachte overlopen door [slachtoffer 2], die hem bij een schouder beetpakte.Verdachte reageerde vrijwel onmiddellijk door met het mes, dat hij op dat moment al opengeklapt in zijn hand hield, niet te dreigen, maar te steken. [slachtoffer 2] werd daardoor in zijn rechterbovenarm geraakt. Toen vervolgens [slachtoffer 1] arriveerde heeft verdachte ook hem direct met bovenhandse steekbewegingen richting het bovenlichaam gestoken. Bij de tweede steekbeweging heeft hij [slachtoffer 1] in de hals geraakt, waardoor de lichaamsslagader en een hartkamer werden doorboord, als gevolg waarvan het slachtoffer ter plekke is overleden. Dat [slachtoffer 2] ‘slechts’ gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken, maar slechts een gelukkig toeval, dat hij meerdere lagen kleding aanhad.
Doodslag is een onomkeerbare aantasting van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. In dit geval is door verdachte aan een ander jong mens dit recht ontnomen en is het andere slachtoffer betrekkelijk toevallig aan datzelfde lot ontsnapt. Het spreekt vanzelf dat het overlijden van [slachtoffer 1], zo plotseling en onder deze omstandigheden, veel leed en verdriet veroorzaakt bij zijn ouders en ook bij de overige nabestaanden en vrienden. Ook in de directe woonomgeving en eigenlijk in hele Ambachtse gemeenschap is met gevoelens van verbijstering van dit gebeuren kennis genomen.
Het zijn ook met name dit soort geweldsdelicten die in de samenleving als uitermate schokkend worden ervaren en gevoelens van angst, onrust en onveiligheid oproepen en versterken.
De rechtbank is van oordeel dat op het plegen van deze feiten, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van langere duur.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de uiteindelijke duur van de vrijheidsstraf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen in de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming te Dordrecht, de psycholoog en de psychiater en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het ontbreken van een strafblad. Tevens betrekt de rechtbank in haar overwegingen de nog jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de strafbare feiten. Dit maakt – mede gelet op de rapporten van de psycholoog en de psychiater, die in de persoon en de persoonlijkheid van verdachte geen argumenten hebben gevonden om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen – dat de rechtbank het minderjarigenstrafrecht zal toepassen, hetgeen betekent dat zij gebonden is aan het wettelijk strafmaximum van 24 maanden jeugddetentie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel, dat de eis van de officier van justitie in feite volkomen recht doet aan de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd, de gevolgen die ze hebben gehad en nog steeds hebben voor de nabestaanden en andere betrokkenen en de impact die de gebeurtenissen hebben gehad in de betreffende gemeenschap.
De rechtbank is - met de deskundigen - van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor de bij hem aanwezige problematiek. De rechtbank kan zich verenigen met hetgeen voornoemde deskundigen daaromtrent hebben geadviseerd, welke adviezen door de Raad voor Kinderbescherming blijkens de rapportage van 20 november 2007, worden ondersteund. Deze adviezen komen er kort gezegd op neer dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan gericht op zijn sociale vaardigheden en emotieregulatie, hetgeen bij De Waag zou kunnen worden gerealiseerd. Teneinde het voorgaande te bewerkstelligen en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht, indien en zolang Bureau Jeugdzorg dit nodig oordeelt, één en ander als nader in het dictum te melden.
Om verdachte te doordringen van de noodzaak van behandeling en het opvolgen van de genoemde aanwijzingen zal de rechtbank een groter voorwaardelijk deel opleggen dan door de officier van justitie geëist.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat met behulp van het mes de tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan en dat voornoemd voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal dan ook de onttrekking aan het verkeer van het mes gelasten.
7.3 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 1. bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek.
Dit verweer moet worden verworpen. Weliswaar is [slachtoffer 1] verdachte achterna gegaan, nadat hij eerder openlijk geweld tegen verdachte had gepleegd, maar uit het dossier blijkt niet van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [slachtoffer 1] daar en toen er redelijkerwijs rekening mee moest houden dat verdachte hem zou doden. Zodanige feiten of omstandigheden zijn door de verdediging ook niet gesteld.
Nu de hoogte van de kosten voor de lijkbezorging niet zijn betwist zal de vordering in zoverre tot het bedrag van EUR 11.327,46 als het rechtstreekse gevolg van het onder 1. tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit, worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op EUR 600,- en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De kosten voor rechtsbijstand zijn bepaald conform het gebruikelijke liquidatietarief in civiele zaken, nu het er voor gehouden moet worden dat de gevorderde kosten van rechtsbijstand goeddeels betrekking hebben op werkzaamheden betreffende het ingetrokken deel van de vordering.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de betaling van de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregelen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
JEUGDDETENTIE voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, Kromhout 120 te Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling zal moeten ondergaan bij De Waag of een soortgelijke instelling, één en ander zoals door de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming aangegeven in hun rapportages;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de nale¬ving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
VERKLAART ONTTROKKEN AAN HET VERKEER, een mes, kleur zilver;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], [adres en woonplaats], een bedrag van EUR 11.327,46 (elfduizenddriehonderdzevenentwintig euro en zesenveertig eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ad EUR 600,00 (zeshonderd euro) aan kosten rechtsbijstand en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 11.927,46 (elfduizendnegenhonderdzevenentwintig euro en zesenveertig eurocent)ten behoeve van [benadeelde partij], [adres en woonplaats]
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 89 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.R. Roukema, voorzitter en kinderrechter,
mr. M.M. Moolenburgh - Pelser en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2008.
mr. Kristen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.