ECLI:NL:RBDOR:2008:BC7947

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500637-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Dordrecht

Op 27 maart 2008 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 december 2007 in Dordrecht een slachtoffer met een mes in de nek/hals heeft gestoken. Het slachtoffer raakte daarbij ernstig gewond, maar overleefde dankzij adequaat medisch ingrijpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde verplichte reclasseringsbegeleiding en therapie. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 jaar geëist, maar de rechtbank vond een straf van 36 maanden passend, rekening houdend met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, poging tot doodslag, strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden of strafuitsluitingsgronden van toepassing waren. De verdachte werd als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/500637-07
Zittingsdatum : 13 maart 2008
Uitspraak : 27 maart 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1983,
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Breda, locatie “P.I.V.”, te Breda.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 01 december 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden in de nek/hals en/of rug, althans in het lichaam van die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 01 december 2007 te Dordrecht aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een doorgesneden halsslagader), heeft toegebracht, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp gestoken en/of gesneden in de nek/hals en/of rug, althans in het lichaam van die [benadeelde partij].
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend en zulks kwalifice-rend als poging tot doodslag- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, inclusief een behandeling en/of therapie. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een beslissing te nemen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 3.071,40, ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 01 december 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de nek/hals van die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van handelen met voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of reeds genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank heeft uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat in casu sprake is geweest van zo’n situatie. Om die reden is de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ‘voorbedachten rade’ gekomen.
Het wettig bewijs ontbreekt dat verdachte het slachtoffer met een mes opzettelijk in de rug heeft gestoken en/of gesneden. De enkele constatering dat bij aankomst in het ziekenhuis bij het slachtoffer twee steekwonden zijn aangetroffen (waaronder een steekwond in de rug) is daarvoor -zonder enig steunbewijs- ontoereikend.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijs-middelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.1 Beroep op een rechtvaardigingsgrond
De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging, omdat het latere slachtoffer ‘met een mes liep te zwaaien’. Verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer en moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verklaring van verdachte dat het latere slachtoffer met een mes liep te zwaaien wordt op geen enkele wijze ondersteund. Uit de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting is ook overigens niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke aanranding gepleegd door het latere slachtoffer ten opzichte van verdachte, waardoor verdachte zou hebben moeten handelen ter noodzakelijke verdediging van eigen lijf. Integendeel, zowel de moeder van verdachte als de vriend van verdachte hebben tegenover de politie verklaard dat zij uitsluitend verdachte met een mes hebben gezien.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
5.2 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
POGING TOT DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Beroep op een strafuitsluitingsgrond
Door de raadsman is in aansluiting op hetgeen hiervoor onder 5.1 is aangehaald een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond noodweerexces.
Reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was (geweest) van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
6.2 Het rapport van de deskundige
Uit het door prof.dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 27 februari 2008 komt onder meer het navolgende naar voren:
Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis. Wel is sprake van een gebrekkige ontwikkeling, in casu van een lichte tot matige zwakzinnigheid, emotionele beperkingen, afhankelijke en licht antisociale persoonlijkheidstrekken, een beperkte stressbestendigheid en gemakkelijke beïnvloedbaarheid. Onduidelijk is of betrokkene op het moment (de rechtbank leest: van het ten laste gelegde handelen) voldoende besef had van het wederrechtelijke van haar handelen. Achteraf heeft zij dat wel. Gezien haar eerder beschreven beperkingen, wordt geadviseerd betrokkene in deze als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de nek of hals gestoken. Hierdoor is de grote rechter lichaamsslagader van het slachtoffer geraakt en heeft het weinig gescheeld of het slachtoffer had het niet overleefd. Dat het door verdachte beoogde gevolg niet is ingetreden is zeker niet de verdienste van verdachte geweest. Slechts adequaat medisch ingrijpen heeft er voor gezorgd dat het slachtoffer niet is komen te overlijden.
Daarmee heeft het slachtoffer zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Het voorval heeft een enorme impact gehad op het leven van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft een zeer ingrijpende operatie moeten ondergaan en zal mogelijk de rest van zijn leven de gevolgen ondervinden. Het laat zich raden dat een dergelijke traumatische gebeurtenis ook langdurige psychische gevolgen voor het slachtoffer zal kunnen hebben.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de rapportages van de reclassering en voornoemde deskundige, alsmede op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte weliswaar in het verleden eerder door de strafrechter is veroordeeld, maar nog nooit voor geweldsgerelateerde delicten zoals de thans bewezen verklaarde poging tot doodslag.
De rechtbank zal het strafrechtelijk verleden van verdachte niet in strafverhogende zin laten meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Bovendien wordt rekening gehouden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De reclassering en de psycholoog hebben geadviseerd verdachte verplichte reclasseringsbegeleiding op te leggen, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel, binnen welke begeleiding verdachte een langdurige behandeling dient te ondergaan om herhaling in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank acht het van belang dat met de op te leggen straf enerzijds de ernst van het gepleegde delict tot uitdrukking wordt gebracht en anderzijds aan de verdachte wordt duidelijk gemaakt zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte een behandeling ondergaat om de kans op herhaling in de toekomst tot een minimum te reduceren.
In afwijking van de door de officier van justitie gevorderde straf, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met verplichte reclasseringsbegeleiding en therapie, een passende en gerechtvaardige reactie vormt op de ernst en de gevolgen van het door verdachte gepleegde delict.
7.2 Inbeslaggenomen voorwerpen
In deze strafzaak zijn meerdere kledingstukken en twee messen in beslag genomen. De rechtbank zal de teruggave van de kleding gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Onttrekking aan het verkeer is een veiligheidsmaatregel, bestemd tot bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke voorwerpen. Of een voorwerp gevaarlijk is of niet hangt onder meer af van de wijze waarop het wordt gebruikt. Zo is een keukenmes niet gevaarlijk als zij volgens haar bestemming wordt gebruikt als keukengerei, maar wel als zij als steekwapen wordt gebruikt. In het laatste geval is sprake van ongecontroleerd bezit in strijd met de wet of het algemeen belang en is het mes voor onttrekking vatbaar. Omdat de maatregel van onttrekking aan het verkeer primair bedoelt de samenleving te beschermen tegen aanwezigheid in het verkeer van gevaarlijke voorwerpen is het, in het kader van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht, irrelevant of het voorwerp de verdachte (in eigendom) toebehoort. Wel is in dit verband vereist dat het voorwerp in een bepaalde, door artikel 36c Sr omschreven relatie tot het delict staat.
In de onderhavige zaak is één van de keukenmessen gebruikt als steekwapen. Nu uit de stukken niet duidelijk valt op te maken met welk mes is gestoken, beschouwt de recht-bank de inbeslaggenomen messen als één geheel en zal zij beide messen aan het verkeer onttrekken.
De officier van justitie heeft gevorderd de onder het slachtoffer inbeslaggenomen cocaïne en één pil in aluminiumfolie te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank vermag niet in te zien op grond van welke wettelijke bepaling in de onderhavige procedure een beslissing tot onttrekking aan het verkeer genomen kan worden ten aanzien van onder het slachtoffer inbeslaggenomen voorwerpen in het kader van de afdoening van de strafzaak tegen de verdachte. Daarom ziet de rechtbank zich genoodzaakt om overeenkomstig artikel 353 lid 2 sub c Sv de bewaring van deze voorwerpen te gelasten.
7.3 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
Voor immateriële schadevergoeding zal de rechtbank een bedrag van EUR 2.000,00 toewijzen, nu de vordering voor dit gedeelte niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. Voor het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is.
Van de post ‘kleding’ acht de rechtbank slechts een schadevergoeding voor de trui toewijsbaar. Zij zal het bedrag vaststellen op het door de benadeelde partij opgevoerde bedrag van EUR 50,00. De overige posten zijn niet onderbouwd of niet van zo eenvoudige aard dat die zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij zijn vordering, voor het gedeelte dat niet wordt toegewezen, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naast toewijzing van een gedeelte van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waar-borg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Straf-recht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZESENDERTIG (36) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES (6) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling en/of begeleiding door MEE, voor zover en voor zolang die instelling dit (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ONTTREKT AAN HET VERKEER:
- 2 (keuken)messen;
gelast de TERUGGAVE aan de veroordeelde van:
- (1) 1 gebreide sjaal, kleur zwart;
- (2) 1 hoofddoek, kleur zwart;
- (3) 1 trui (t-shirt met print), kleur grijs;
- (4) 1 damesjas, kleur zwart;
- (6) 2 schoenen (slippers), kleur blauw;
- (7) 1 paar sokken, kleur zwart;
- (8) 1 spijkerbroek, kleur blauw;
gelast de TERUGGAVE van:
- (5) 1 broek, merk Casablanca, kleur zwart;
- (9) 1 onderbroek, kleur zwart;
- (10) 1 paar schoenen, merk Century, kleur zwart;
- (11) 1 hemd (ondergoed), kleur zwart;
- (12) 1 jas, kleur blauw;
- (13) 1 muts, kleur blauw,
aan [benadeelde partij];
gelast de BEWARING ten behoeve van de rechthebbende van:
- cocaïne;
- 1 pil in aluminiumfolie;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van EUR 2.050,00 (tweeduizendenvijftig euro), met veroordeling tevens van ver-dachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 2.050,00 (tweeduizendenvijftig euro) ten behoeve van [benadeelde partij];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Koekman, voorzitter,
mr. T. Kooijmans en mr. R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2008.
Door afwezigheid zijn mrs. Kooijmans en Drenth buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.