RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/224
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: [YYY], werkzaam bij [Y] B.V., te [woonplaats],
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: H. Konings, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
aan welk geding voorts als partij deelneemt:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (hierna: de werknemer),
gemachtigde: mr. L.M. Deiman, advocaat te Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 april 2006 heeft verweerder bepaald dat het recht van de werknemer op een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: Zw) niet tot uitbetaling komt.
Tegen dit besluit heeft de werknemer bij brief van 1 mei 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder de werknemer per 16 januari 2006 een uitkering toegekend op grond van de Zw.
Tegen dit besluit heeft de werknemer bij brief van 26 juni 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van 1 mei 2006 gegrond verklaard en de werknemer per 17 januari 2006 een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet.
Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder de behandeling van het bezwaar van 1 mei 2006 "heropend", dit bezwaar en het bezwaar van 26 juni 2006 gegrond verklaard, de besluiten van 11 april 2006, 8 juni 2006 en 27 juni 2006 herroepen, 1 april 2005 vastgesteld als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de werknemer en hem per 1 oktober 2005 ziekengeld toegekend op basis van een dagloon van € 85,54.
Tegen het besluit van 1 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 februari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 6 maart 2007 heeft de griffier van de rechtbank Rotterdam het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank Dordrecht, waar het op 7 maart 2007 is ingekomen.
De zaak is op 17 december 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De werknemer en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Wel waren ter zitting aanwezig [A en B], vader en zus van de werknemer.
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, Zw heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Zw is onder meer bepaald dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon. Ingevolge artikel 29, derde lid, Zw geldt als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
2.2. Het bestreden besluit strekt tot toekenning van ziekengeld aan de werknemer per 1 oktober 2005 op basis van een dagloon van € 85,54. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de werknemer vanaf 1 april 2005 ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. De werknemer was toen in dienst van eiseres, die het loon heeft doorbetaald tot aan het einde van het dienstverband per 1 oktober 2005. Uit artikel 29 Zw volgt dat de werknemer over de periode tot 1 oktober 2005 geen recht heeft op ziekengeld.
Bij verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat eiseres beroep heeft ingesteld omdat zij vreest dat de bij het bestreden besluit vastgestelde eerste ziektedag negatieve financiële consequenties voor haar heeft als de werknemer een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA) wordt toegekend. Eiseres kan haar argumenten tegen de vaststelling van de eerste ziektedag echter ook aanvoeren in een procedure tegen een eventueel besluit tot toekenning aan de werknemer van een uitkering op grond van de WIA. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres geen belanghebbende is bij het bestreden besluit en heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat de werknemer een uitkering op grond van de WIA is toegekend.
2.3. Eiseres heeft naar voren gebracht dat verweerder de eerste ziektedag onjuist heeft vastgesteld, hetgeen voor haar negatieve financiële gevolgen heeft als de werknemer een uitkering zou worden toegekend op grond van de WIA.
De werknemer heeft het grootste gedeelte van de periode van 1 april 2005 tot zijn ontslag per 1 oktober 2005 gewerkt. Het is dan ook onbegrijpelijk dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de werknemer vanaf 1 april 2005 (onafgebroken) arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Bovendien lijkt de werknemer niet om deze ingangsdatum te hebben gevraagd, zodat verweerder buiten de grenzen van het geschil is getreden.
Het is niet acceptabel dat eiseres pas door toezending van het bestreden besluit op de hoogte is geraakt van de onderhavige procedure.
2.4. Bij faxbericht van 21 september 2007 heeft de werknemer naar voren gebracht dat eiseres geen belang heeft bij de in het bestreden besluit vervatte vaststelling van de eerste ziektedag. Eiseres kan te zijner tijd bezwaar maken tegen een eventuele beslissing van verweerder over de premiedifferentiatie.
2.5. De rechtbank overweegt het volgende.
2.5.1. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), bijvoorbeeld zijn uitspraak van 24 september 2002 (LJN AE8200), zijn de belangen van een werkgever rechtstreeks betrokken bij besluiten tot toekenning of weigering van ziekengeld aan een werknemer, omdat deze besluiten gelet op het wettelijke stelsel rechtstreeks doorwerken in de loon(door)betalingsverplichting van de werkgever. In zijn uitspraak van 20 juli 2001 (LJN AB2860) heeft de CRvB overwogen dat de hoedanigheid van belanghebbende niet afhankelijk is van de aard van de aangevoerde bezwaren. Dat de loon(door)betalingsverplichting niet de reden is waarom eiseres beroep heeft ingesteld, laat dan ook onverlet dat zij belanghebbende is bij het bestreden besluit.
De rechtbank volgt de werknemer niet in zijn standpunt dat eiseres geen belang heeft bij de in het bestreden besluit vervatte vaststelling van de eerste ziektedag. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld bovengenoemde uitspraak van 20 juli 2001, moet worden uitgegaan van (voldoende) belang als het door de indiener van het beroepschrift beoogde resultaat daadwerkelijk kan worden bereikt én dit resultaat voor hem feitelijke betekenis heeft.
Eiseres beoogt dat de eerste ziektedag van de werknemer gewijzigd wordt vastgesteld. Dit resultaat kan zij in de onderhavige beroepsprocedure bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit resultaat voor eiseres feitelijke betekenis. Een gewijzigde vaststelling van de eerste ziektedag heeft gevolgen voor de loon(door)betalingsverplichting en voorts zal verweerder bij het nemen van een eventueel besluit op grond van de WIA rekening moeten houden met een dergelijke gewijzigde vaststelling. Op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter zitting staat niet vast dat er sprake is van een onherroepelijk besluit op grond van de WIA, nog daargelaten welke consequenties daaraan zouden moeten verbonden voor het belang van eiseres bij het onderhavige beroep.
Dat eiseres het door haar beoogde resultaat ook zou kunnen nastreven door bezwaar te maken tegen een eventueel besluit tot toekenning van een uitkering op grond van de WIA, ervan uitgaande dat verweerder een dergelijk besluit aan haar bekendmaakt, laat onverlet dat zij belang heeft bij haar beroep. In de Zw is geen bepaling opgenomen die eraan in de weg staat dat eiseres rechtsmiddelen aanwendt tegen het bestreden besluit vanwege de mogelijke doorwerking daarvan in de sfeer van de WIA. Gelet hierop moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat eiseres de door haar beoogde gewijzigde vaststelling van de eerste ziektedag in de onderhavige procedure mag nastreven.
2.5.2. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder niet heeft beslist op grondslag van de bezwaren van de werknemer. In het bezwaarschrift van 26 juni 2006 is aangevoerd dat de werknemer ook voor zijn ziekmelding op 16 januari 2006 al ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Het bezwaar van 26 juni 2006 is dan ook gericht op het vaststellen van een eerste ziektedag die is gelegen voor 16 januari 2006. De bij het bestreden besluit vastgestelde eerste ziektedag, 1 april 2005, is gelegen voor 16 januari 2006.
2.5.3. Naar het oordeel van de rechtbank klaagt eiseres er terecht over dat zij voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld haar standpunt naar voren te brengen. Nadat verweerder het voornemen had opgevat om de eerste ziektedag naar aanleiding van het bezwaar van de werknemer gewijzigd vast te stellen op 1 april 2005, had verweerder eiseres als belanghebbende bij een dergelijk besluit in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het betoog van eiseres dat niet begrijpelijk is waarom verweerder 1 april 2005 aanmerkt als eerste ziektedag treft eveneens doel. De medische stukken en het verslag van het telefoongesprek dat een medewerker van verweerder op 24 november 2006 heeft gevoerd met een medewerker van eiseres wijzen weliswaar in de richting dat de werknemer ook voor 16 januari 2006 te kampen had met serieuze gezondheidsproblemen, maar dit laat onverlet dat hij volgens de door eiseres overgelegde uitdraai van zijn vakantiekaart het overgrote gedeelte van de periode van 1 april tot 1 oktober 2005 niet heeft verzuimd wegens ziekte. Gelet hierop en gezien het bepaalde bij artikel 29, derde lid, Zw had verweerder naar het oordeel van de rechtbank nader moeten toelichten waarom hij de werknemer vanaf 1 april 2005 ongeschikt acht tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Een dergelijke toelichting heeft verweerder niet gegeven en in zoverre berust het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet op een deugdelijke motivering.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid, Awb.
2.5.4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161,-- (0,5 punt voor de op uitnodiging van de rechtbank ingediende, als een repliek aan te merken brief van 12 september 2007, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 161,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, in aanwezigheid van V.A. van de Weyer, griffier, en door de rechter ondertekend.
De griffier is buiten staat deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 maart 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.