RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/514
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde], wonende te [woonplaats].
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: H. Konings, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 5 december 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van hoortoestellen afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 januari 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 2 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 mei 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij besluit van 26 juli 2007 heeft verweerder eiser alsnog een vergoeding van € 1.400,-- toegekend voor de hoortoestellen.
Bij brief van 17 augustus 2007 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het beroep van eiser tegen het besluit van 2 mei 2007 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 26 juli 2007.
De zaak is op 19 februari 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Ter zitting heeft eiser zijn beroep ingetrokken, voor zover dit beroep is gericht tegen het besluit van 2 mei 2007.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) kan het Uwv aan de persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele beperking die arbeid in loondienst verricht, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. Ingevolge artikel 35, tweede lid, aanhef en onder c, WIA worden onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid verstaan de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon zijn afgestemd.
Ingevolge artikel 2, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit wordt bij de verlening van een voorziening als bedoeld in artikel 35 WIA uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.
Ingevolge artikel 4:82 Awb kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.
2.2. In het besluit van 26 juli 2007 heeft verweerder overwogen dat naar aanleiding van de uitspraken van 28 maart 2007 van de Centrale Raad van Beroep over de vergoeding van hoortoestellen nieuw beleid is ontwikkeld. Dit nieuwe beleid houdt in dat maximaal € 700,-- per hoortoestel wordt vergoed, eventueel in aanvulling op de vergoeding die door de zorgverzekeraar wordt verstrekt. Eiser heeft recht op een vergoeding van € 1.400,--.
Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat het bedrag van € 700,-- per hoortoestel is vastgesteld na overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij rekening is gehouden met de gemiddelde prijs van hoortoestellen. Dit betekent niet dat een hoortoestel gemiddeld € 700,-- kost. Het uitgangspunt is dat een tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt, die lager kan zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Een beleid van volledige vergoeding kan ertoe leiden dat onnodig dure hoortoestellen worden aangeschaft, wat niet in overeenstemming is met het uitgangspunt van de goedkoopste adequate voorziening. Verweerder acht het niet onredelijk dat aanvragers de kosten gedeeltelijk zelf dragen en acht in dit verband van belang dat zorgverzekeraars vaak ook een deel van de kosten vergoeden. Ter bevordering van de uitvoerbaarheid van het beleid is gekozen voor een inkomensonafhankelijke vergoeding, zodat niet naar aanleiding van iedere aanvraag een inkomenstoets hoeft plaats te vinden.
2.3. Ter zitting van de rechtbank heeft eiser naar voren gebracht dat hij zich niet kan verenigen met het besluit van 26 juli 2007 van verweerder. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het nieuwe beleid nergens is vastgelegd, zodat niet duidelijk is waarom voor dit beleid is gekozen. Het beleid is niet redelijk, omdat geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de aanvrager. Eiser heeft een bescheiden inkomen en de hoortoestellen zijn voor hem een forse uitgave. Hij heeft relatief dure hoortoestellen gekocht omdat hij die voor zijn werk nodig heeft.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiser heeft terecht aangevoerd dat het nieuwe beleid van verweerder over de vergoeding van hoortoestellen op 26 juli 2007 nog niet was gepubliceerd. Gelet hierop had verweerder in het besluit van 26 juli 2007 naar het oordeel van de rechtbank niet mogen volstaan met een verwijzing naar het nieuwe beleid, maar had hij in dat besluit moeten toelichten waarom hij voor het voeren van dit beleid heeft gekozen. Verweerder heeft dat echter niet gedaan. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 26 juli 2007 moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 4:82 en 7:12, eerste lid, Awb.
2.4.1. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder het nieuwe beleid alsnog toegelicht. Gelet hierop zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Gelet op het woord "kan" in het eerste lid van artikel 35 WIA beschikt verweerder over beleidsvrijheid bij het toekennen van een vergoeding voor voorzieningen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. Dit betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor een maximale vergoeding van € 700,-- per hoortoestel. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Het argument van verweerder dat een beleid van volledige vergoeding kan leiden tot de aanschaf van onnodig dure hoortoestellen is naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk. De kanttekening van eiser dat niet iedere werknemer onnodig dure hoortoestellen zal gaan kopen als deze volledig worden vergoed, impliceert niet dat het door verweerder gevreesde gevolg van een beleid van volledige vergoeding zich niet zal voordoen. De wens van verweerder om de aanschaf van onnodig dure hoortoestellen tegen te gaan, is niet onbegrijpelijk en in lijn met artikel 2, derde lid, van het Reïntegratiebesluit, waarin is bepaald dat bij de verlening van een voorziening als bedoeld in artikel 35 WIA wordt uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.
De keuze van verweerder voor een tegemoetkoming in de kosten heeft tot gevolg dat de werknemers die een vergoeding aanvragen hun hoortoestellen vaak gedeeltelijk zelf moeten betalen. De rechtbank acht dit niet onaanvaardbaar, te minder nu zorgverzekeraars veelal ook een gedeelte van de kosten zullen vergoeden.
De rechtbank ziet ten slotte geen grond voor het oordeel dat het argument van verweerder dat een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming de uitvoerbaarheid van het beleid bevordert de keuze voor een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming niet kan dragen.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat in het geval van eiser sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. Blijkens de gedingstukken kosten de gehoortoestellen van eiser na aftrek van een verleende korting € 3.866,80. Van dit bedrag is € 1.104,-- vergoed door de zorgverzekeraar en € 1.400,-- door verweerder, zodat eiser zelf € 1.362,80 moet betalen. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit bedrag niet kan betalen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat, als wordt uitgegaan van het door verweerder gevoerde beleid, er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van in het geval van eiser van dit beleid moet worden afgeweken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het door verweerder gevoerde beleid rechtens aanvaardbaar is en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het geval van eiser van dit beleid had moeten afwijken. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de bij besluit van 26 juli 2007 aan eiser toegekende vergoeding ongewijzigd blijft.
2.4.2. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 juli 2007;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 juli 2007 in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 21 maart 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.