RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummers: 11/500630-07; 11/500713-06 (TUL)
Zittingsdatum : 6 maart 2008
Uitspraak : 20 maart 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1955,
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2007 te Rotterdam met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 13, althans één of meerdere
fles(sen) shampoo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Albert Heijn (gevestigd aan het Bentinckplein 40), in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gelast van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Dordrecht van 27 maart 2007 onder parketnummer 11/500713-06; te weten een gevangenisstraf van twee maanden.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 26 november 2007 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 13 flessen shampoo toebehorende aan Albert Heijn (gevestigd aan het Bentinckplein 40).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij een vestiging van Albert Heijn te Rotterdam. Hij heeft daartoe 13 flessen shampoo in zijn winkelmandje gedaan en deze vervolgens onder zijn jas gestopt. Hij is richting de kassa gelopen, heeft zijn winkelmandje op de grond gezet en heeft zich, zonder te betalen, naar de uitgang begeven. Buiten de winkel wachtten verbalisanten, die hem waren gevolgd vanuit Dordrecht, hem op. Hij haalde vervolgens de 13 flessen shampoo onder zijn jas vandaan.
Dergelijke feiten veroorzaken veel financiële schade en daarnaast ergernis bij winkeliers die keer op keer met personen als verdachte worden geconfronteerd. Ook de samenleving keurt gedrag als dat van verdachte ernstig af.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de omstandigheid dat verdachte, gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 27-11-07, eerder veelvuldig voor winkeldiefstallen is veroordeeld. Verdachte staat zelfs te boek als veelpleger van winkeldiefstallen in de regio Zuid-Holland-Zuid. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met een gespreksaantekening van Bouman GGZ d.d. 28-11-07, waaruit blijkt dat verdachte, als gevolg van een eerdere veroordeling, tot 2009 nog in een hulpverleningstraject bij Bouman GGZ zit. Aan de rapporteur van Bouman GGZ heeft verdachte te kennen gegeven pertinent niet aan een ISD-maatregel te willen meewerken. Verdachte heeft dit nogmaals onderstreept ter terechtzitting.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte, naast tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, de ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank merkt op dat formeel wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt voor oplegging van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Immers, op het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Het feit is na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen begaan en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Aan de voorwaarde dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist is eveneens voldaan.
Het doel van de ISD-maatregel is tweezijdig, namelijk beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van verdachte. Het eerste doel vindt zijn uitvoering in een langdurige vrijheidsbeneming. Vervolgens wordt vanuit die context gewerkt aan verwezenlijking van het tweede doel. Binnen het kader van de ISD-maatregel worden om die reden voorbereidingen getroffen voor een terugkeer van verdachte in de maatschappij, waarbij aandacht wordt besteed aan huisvesting, zorg, dagbesteding en inkomen.
Hoewel de vordering van de officier van justitie de rechtbank niet geheel vreemd voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel nog niet in beeld dient te komen. Deze maatregel staat niet in verhouding tot de zwaarte van het gepleegde feit en het feit dat ten grondslag ligt aan de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf. Hoewel de onderhavige winkeldiefstal past in een lange reeks van diefstallen die verdachte in de afgelopen jaren heeft gepleegd, lijkt hij de laatste twee jaren een verbetering door te maken. Er is in zijn uittreksel uit de justitiële documentatie een aflopende reeks van strafbare feiten te zien.
Gelet hierop zal de rechtbank dan ook niet overgaan tot het opleggen van de ISD-maatregel. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in dit geval de meest passende sanctie tegen de overlast en schade die verdachte heeft veroorzaakt. De rechtbank beoogt daarmee tevens de ogen van verdachte te openen en hem duidelijk te maken dat het tijd wordt dat hij een andere weg inslaat. De rechtbank benadrukt hier dat zij verdachte een allerlaatste kans gunt.
7.2 De vordering tot ten uitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Dordrecht bij onherroepelijk geworden vonnis van 27-03-07 onder parketnummer 11/500713-06 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank ziet daarin -met name gelet op de aard en de ernst van dit feit- voldoende aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten. De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, de omzetting van deze gevangenisstraf naar een werkstraf gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op het volgende wettelijke voorschrift:
artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
gelast een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Deze werkstraf komt in de plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Dordrecht onder parketnummer 11/500713-06.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. E.C. Koekman en mr. E.H. van der Steeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.C. Polderman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2008.
Door afwezigheid is mr. Van der Steeg voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.