RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/510396-07
Zittingsdatum : 22 februari 2008
Uitspraak : 6 maart 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de gewijzigde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1985,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Te weten dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht of Zwijndrecht, althans in Nederland door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- aan de borst(en) en de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- (terwijl het tussen 04.00 en 06.00 uur in de nacht was) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij haar uit de auto moest zetten omdat hij anders niet op tijd in Rotterdam zou zijn en/of dat hij anders 270 euro zou mis lopen en/of
- (vervolgens) naar een (donkere) plek op een industrieterrein is gereden en aldaar is gestopt en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:"Als je me de rest in natura betaalt dan is het wel goed zo" en/of dat hij haar dan veilig naar Zwijndrecht zou brengen en/of dat ze het zouden gaan doen op de achterbank en/of dat zij de sleutels zou krijgen zodat ze wist dat hij haar daarna toch naar Zwijndrecht zou brengen en/of
- zijn autosleutels aan die [slachtoffer] heeft gegeven en/of
- (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "jij gaat mij nu pijpen" althans woorden van dergelijke strekking en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:"kleed je maar helemaal uit" en/of
- het T-shirt van die [slachtoffer] over haar hoofd heeft getrokken en/of de BH-sluiting en/of de riem en/of de broeksknoop van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of
- de broek en/of de string van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij haar broek verder uit moest doen en/of
- (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd
- en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of
- terwijl die [slachtoffer] voor haar vervoer van hem, verdachte, afhankelijk was en/of niet wist waar zij zich op dat moment bevond, die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes wil heeft onderworpen en/of zodoende misbruik heeft gemaakt van zijn (uit de feitelijke situatie voortvloeiend) fysiek en psychisch overwicht en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
2.1De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging omdat deze –kort gezegd- willens en wetens ontlastende informatie niet heeft onderzocht of heeft toegevoegd aan het dossier, waardoor verdachtes recht op een eerlijk proces fundamenteel is geschonden.
Volgens vaste jurisprudentie bestaat slechts aanleiding tot niet ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging, indien sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor, waartoe het volgende wordt overwogen.
De beelden van het verhoor van het slachtoffer zijn op het verzoek van de rechtbank aan het dossier toegevoegd. Zowel de rechtbank als de verdediging heeft, hoewel in een laat stadium, van deze beelden kennis kunnen nemen. De inhoud van de verklaringen van het slachtoffer, waar de verdediging op doelt, zijn wél in het proces-verbaal opgenomen, zij het in andere bewoordingen. Dit is echter, gezien de wijze waarop het proces-verbaal is opgemaakt, geen teken van onzorgvuldigheid. Het proces-verbaal is volledig aan het slachtoffer voorgehouden alvorens het door haar voor akkoord is ondertekend.
Nu de tekst voldoende in het proces-verbaal is weer gegeven kan niet gesteld worden dat aan de verdediging informatie is onthouden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat deze informatie ook niet per definitie ontlastend is, zodat ook om deze reden niet gesteld kan worden dat verdachtes op een eerlijk proces tekort is gedaan. De rechtbank verwerpt het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook verder geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeelt tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer], [adres en woonplaats].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 2778,50, ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid voor de schade betwist.
4.1De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 14 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht door andere feitelijkheden en bedreiging met andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zich door die [slachtoffer] laten pijpen en
- aan de borsten en de vagina van die [slachtoffer] gelikt en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd
en bestaande die andere feitelijkheden en die bedreiging met die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- terwijl het tussen 04.00 en 06.00 uur in de nacht was tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij haar uit de auto moest zetten omdat hij anders niet op tijd in Rotterdam zou zijn en dat hij anders 270 euro zou mis lopen en
- vervolgens naar een donkere plek op een industrieterrein is gereden en aldaar is gestopt en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:"Als je me de rest in natura betaalt dan is het wel goed zo" en dat hij haar dan veilig naar Zwijndrecht zou brengen en dat ze het zouden gaan doen op de achterbank en dat zij de sleutels zou krijgen zodat ze wist dat hij haar daarna toch naar Zwijndrecht zou brengen en
- zijn autosleutels aan die [slachtoffer] heeft gegeven en
- (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "jij gaat mij nu pijpen" en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:"kleed je maar helemaal uit" en
- het T-shirt van die [slachtoffer] over haar hoofd heeft getrokken en de BH-sluiting en de riem en de broeksknoop van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en
- de broek en de string van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij haar broek verder uit moest doen en
- (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd
- en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd en
- terwijl die [slachtoffer] voor haar vervoer van hem, verdachte, afhankelijk was en niet wist waar zij zich op dat moment bevond, die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes wil heeft onderworpen en zodoende misbruik heeft gemaakt van zijn uit de feitelijke situatie voortvloeiend fysiek en psychisch overwicht en
aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
In het dossier bevindt zich een aangifte (PL1852/07-11684, p. AG1.2) waarin gedetailleerd de gebeurtenissen in de taxi van verdachte worden omschreven, waaronder het seksuele binnendringen van het slachtoffer. Daarnaast bevinden zich in het dossier verschillende verklaringen van verdachte (PL1852/07-116847, p. VH1.1, VH1.2 en VH1.3) waarin hij verklaart dat hij seks heeft gehad met het slachtoffer in zijn taxi. De verklaring van het slachtoffer wordt aldus deels ondersteund door de verklaringen van verdachte.
De rechtbank vindt in de bevindingen van forensisch arts P.J.A.M. van Eeden (mutatienummer 07-116847, p. AG1.4) steunbewijs voor een deel van de in de aangifte omschreven handelingen. Hieruit blijkt dat het slachtoffer aan de binnenzijde van haar bovenbeen blauwe plekken had, welke qua plaats en vorm veroorzaakt kunnen zijn door het uit elkaar duwen van de benen van het slachtoffer. De rechtbank vindt tevens steunbewijs in het proces-verbaal van bevindingen (PL1852/07-116847, p. AH.6) waarin wordt omschreven op welke manier de kleding van het slachtoffer zat bij aanvang van het zedenonderzoek en dat haar slipje in de pijp van haar broek werd teruggevonden. Daarnaast vindt de rechtbank steunbewijs in de verklaringen van getuige V. Kuperus (PL1810/07-116847, p. VA.1 en VA.3) voor de wijze waarop het slachtoffer meeging in de taxi van verdachte en voor de inhoud van een telefoongesprek, dat zij vanuit de taxi heeft gevoerd. Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer voor een van te voren afgesproken bedrag van EUR 24,= naar Zwijndrecht zou brengen. Tevens blijkt hieruit dat het slachtoffer op aanwijzing van verdachte, na de verkrachting, tegen de getuige heeft gezegd dat zij nog aan het tanken waren.
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangifte van het slachtoffer kennelijk leugenachtig is. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van het slachtoffer betrouwbaar is te achten, mede gezien het feit dat de aangifte deels steun vindt in eerder genoemd bewijsmateriaal. De rechtbank heeft ook uit de verklaring van het slachtoffer en de beelden van het verhoor niet kunnen opmaken, dat er door het slachtoffer bewust leugens zijn verteld. Integendeel, de aangifte is juist consistent, gedetailleerd, genuanceerd en chronologisch correct. Het slachtoffer komt niet over als een sluwe persoon en zij maakt in haar aangifte de feiten ook niet bewust erger dan zij zijn.
Door verdachte is er daarentegen wisselend verklaard, danwel gelogen, over het ten laste gelegde. Verdachte heeft daar als reden voor gegeven dat hij onder druk zou zijn gezet tijdens zijn verhoren. De rechtbank vindt hiervoor in de processen-verbaal geen aanwijzing. Door de verdediging is overigens ook niet verzocht om de beelden van deze verhoren aan het dossier toe te voegen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat het slachtoffer al geruime tijd een lesbische relatie had en op weg was naar haar vriendin in Zwijndrecht. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het slachtoffer onder deze omstandigheden, zoals uit de verklaring van verdachte volgt, plotseling met verdachte begon te zoenen en aanbood de rest in natura te betalen. De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding hetgeen het slachtoffer naar voren brengt zwaarder te wegen dan hetgeen verdachte verklaart.
De rechtbank volgt ook niet het namens de verdachte gevoerde verweer dat er geen sprake is geweest van dwang of andere feitelijkheden. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en derhalve heeft zij de overtuiging bekomen dat er van vrijwilligheid geen sprake was. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte omschreven kan worden als ‘dwingend’. Het slachtoffer heeft het in haar aangifte meerdere malen over ‘dringerig’ gedrag van verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer onder de gegeven omstandigheden in een zodanige positie gebracht, dat zij uiteindelijk werd bewogen iets te doen wat zij niet wilde. De rechtbank legt hierbij de nadruk op het feit dat verdachte naar een afgelegen onbekende donkere plek is gereden, teneinde het slachtoffer uit de taxi te zetten of seks te hebben. Dit levert een feitelijkheid op in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan het slachtoffer mede werd gedwongen tot het ondergaan van de bewezenverklaarde handelingen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn taxi zijn passagier, een negentienjarig meisje, verkracht.
Verdachte heeft het slachtoffer opgehaald in Rotterdam, waarna hij haar naar Zwijndrecht zou brengen. Omdat het slachtoffer eigenlijk te weinig geld had voor deze rit, werd van te voren een prijs van EUR 24,= afgesproken. Verdachte is tijdens de rit naar een afgelegen terrein gereden omdat hij van mening was dat het slachtoffer te weinig geld bij zich had. Wanneer zij de rest in natura zou betalen, zou hij haar alsnog naar Zwijndrecht brengen.
Het slachtoffer heeft meerdere keren gezegd dat zij dit niet wilde, maar omdat zij zo bang was om achter gelaten te worden en niet weg durfde te lopen, heeft zij uiteindelijk meerdere seksuele handelingen moeten ondergaan.
Het behoeft weinig betoog dat verdachte door zijn handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is niet denkbeeldig dat het slachtoffer hier langdurig psychische schade van zal ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt in ieder geval dat zij op dit moment nog steeds de nadelige gevolgen van deze verkrachting ondervindt.
Ook in de samenleving zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van grote onrust en onveiligheid. Mensen in het algemeen en vrouwen in het bijzonder moeten erop kunnen vertrouwen, dat zij midden in de nacht veilig thuis kunnen komen met een taxi.
Verdachte heeft zich hier weinig gelegen aan laten liggen en slechts oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeftebevrediging. Het handelen van verdachte rechtvaardigt het opleggen van een forse vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie en politie in aanraking is geweest. De rechtbank houdt tevens rekening met de leeftijd van verdachte.
Bij de bepaling van de strafmaat acht de rechtbank van belang dat er door verdachte geen bruut geweld is gebruikt. De rechtbank is van oordeel, dat de officier van justitie in dat opzicht in haar eis onvoldoende rekening houdt met de specifieke omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een gedeelte van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom een dergelijk feit te plegen.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] ontvankelijk in haar vordering verklaren voor een bedrag van EUR 199,55 voor geleden materiële schade, nu aan verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een straf wordt opgelegd en aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Nu uit het dossier is gebleken dat de kleding aan het slachtoffer is teruggeven, zal de rechtbank dat gedeelte van de gevorderde materiële schade afwijzen. Het bestaan van deze schade is niet, althans onvoldoende aangetoond.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering, nu zij de immateriële schade van EUR 2384,= niet eenvoudig van aard acht. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijk rechter worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZESTIEN (16) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van
EUR 199,55 (honderdnegenennegentig euro en vijfenvijftig cent) aan materiële schade met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
wijst af het overige gedeelte van de materiële schade van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer];
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 199,55 ( honderdnegenennegentig euro en vijfenvijftig cent) ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. E. van Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2008.
Wegens afwezigheid is mr. W.J.M. Diekman buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.