RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500469-07
Zittingsdatum : 14 februari 2008
Uitspraak : 28 februari 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in1989,
[adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 te Papendrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (toebehorende aan [slachtoffer 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of
(een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof, over die auto gegoten en/of (vervolgens) een brandende lucifer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht
met die benzine en/of die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die auto en/of (een) in de (directe) nabijheid van die auto staande woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) in die woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 24 februari 2007 te Papendrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een chatsessie gevoerd waarbij hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk (aan [slachtoffer 2]) een of meerdere MSN-berichten
heeft/hebben (door)gezonden met onder meer als inhoud: - nou nog valium 75 dood [slachtoffer 1] en/of (A16)
- i9K zit te denken wa we nog meer nodig hebben voor [slachtoffer 1] - ik ook - nou da oranje touw wa we bij de fast ferry halen da smelt op een gegegevn moment laat ;leuke brand plekken achter - jep en bewijs verbreand - spuit is dan
niet nodig ik wil der namelijk horen krijsen - nee da waarschuwd aleen de mensen die toevallig buiten zijn :( (A50),
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt een behandeling bij een GGZ-psycholoog. Tevens vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het eerste feit vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
-[slachtoffer 1], Laurierhof 31, Papendrecht. Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 250,-- ter zake van immateriële schadevergoeding. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade niet betwist.
4.1De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij hiervan vrijgesproken dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is gebleken dat verdachte op 27 augustus 2006 te Papendrecht met zijn medeverdachte, die een fles benzine en lucifers had meegenomen, op de scooter naar de woning van hun beider ex-vriendin is gereden. Verdachte en zijn medeverdachte voelden zich gekwetst door het meisje, die de relatie met beide jongens in het verleden had beëindigd. Eenmaal aangekomen bij de woning van het meisje, besprenkelde de medeverdachte de auto van de moeder van het meisje met benzine. Verdachte keek op een afstand toe hoe zijn medeverdachte de lucifers uit zijn zak pakte en de benzine aanstak, waardoor de auto vlam vatte. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte op de scooter gestapt en een stukje om gereden. Vanuit een andere straat hebben zij de auto nog zien branden.
De rechtbank ziet zich gezien het hiervoor overwogene voor de vraag gesteld of de rol die verdachte bij het voorval heeft gespeeld, kan worden aangemerkt als medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is vereist dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij de verwezenlijking van het te plegen delict. Het leveren van een bijdrage voorafgaand aan of ten tijde van het delict kan medeplegen opleveren.
Met betrekking tot het onderhavige geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte de lucifers en de benzine, waarmee de brand is gesticht, niet zelf heeft aangeraakt en dat verdachte, toen zijn medeverdachte de brand aanstak, op enige afstand is gaan staan. Ook heeft verdachte nog aan zijn medeverdachte gevraagd of ‘hij wel zeker wist dat hij dit wilde.’ Tenslotte acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachte samen het plan hebben gemaakt om de brand te gaan stichten.
Verdachte is weliswaar, vol van wraakgevoelens ten opzichte zijn ex-vriendin, meegegaan met zijn medeverdachte en heeft feitelijk nauwelijks afstand genomen van de brandstichting, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende bewijs op voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte bij de brandstichting en dientengevolge voor medeplegen. Nu voor medeplegen niet voldoende wettig bewijs voorhanden is en de brandstichting zelf niet door verdachte is gepleegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 ten laste is gelegd.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 29 januari 2007 tot en met 24 februari 2007 te Papendrecht tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader een chatsessie gevoerd waarbij zijn mededader opzettelijk aan [slachtoffer 2] meerdere MSN-berichten heeft (door)gezonden met onder meer als inhoud:
- nou nog valium 75 dood [slachtoffer 1] en (A16)
- i9K zit te denken wa we nog meer nogdig hebben voor [slachtoffer 1] - ik ook - nou da oranje touw wa we bij de fast ferry halen da smelt op een gegegevn moment laat ;leuke brand plekken achter - jep en bewijs verbreand - spuit is dan niet nodig ik wil der namelijk horen krijsen - nee da waarschuwd aleen de mensen die toevallig buiten zijn :( (A50), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
2
MEDEPLEGEN VAN BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Op verzoek van de rechtbank heeft psycholoog drs. K.T.E. Zászlós (d.d. 10 december 2007) omtrent de persoonlijkheid van verdachte een rapport uitgebracht. In dit rapport komt genoemde deskundige tot de volgende conclusie - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens die van invloed is geweest op zijn gedragskeuzes en gedragingen. Er is sprake van een depressieve stoornis NAO. Ten tijde van het ten laste gelegde bestond de ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze ziekelijke stoornis op het gedrag van betrokkene was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdos¬sier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voor¬noemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de tenlas¬te¬ge¬legde en bewezenverklaarde feiten in licht verminderde mate aan ver¬dachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, net als zijn medeverdachte, een relatie gehad met het slachtoffer. Die relatie is geëindigd, doordat het slachtoffer hem in zijn beleving op een vervelende manier aan de kant heeft gezet. Ook zijn medeverdachte zou op een vervelende manier door het meisje aan de kant zijn gezet. Verdachte en zijn medeverdachte konden deze gevoelens van frustratie en boosheid niet verkroppen. Om deze gevoelens van zich af te zetten, hebben zij samen hun beider ex-vriendin in een chat-gesprek, in niet mis te verstane bewoordingen, indirect met de dood bedreigd. Door de latere kennisneming door het slachtoffer van de inhoud van deze bewoordingen is het slachtoffer ernstig geschokt. Aanvankelijk begon het gesprek tamelijk onschuldig, maar al gauw werden de geuite bedreigingen ernstiger en extremer. Verdachte en zijn medeverdachte lieten zich hierbij leiden door zogenoemde ‘waanbeelden’ en verkeerden naar eigen zeggen in een ‘fantasiewereld’. Nadat de ouders van verdachte en zijn medeverdachte lucht kregen van het chat-gesprek, kregen de beide jongens een reprimande en beloofden zij de bedreigingen te beëindigen. Het liep echter anders. Het chat-gesprek werd verstuurd naar een vriendin van het slachtoffer en kwam via haar uiteindelijk bij het slachtoffer zelf terecht.
Verdachte en zijn medeverdachte hadden bij de bedreigingen in eerste instantie de bedoeling hun ex-vriendin een lesje te leren. Voor verdachte begon het met loze woorden, was het gesprek een fantasie en zou het plan nooit worden uitgevoerd. Verdachte heeft echter welbewust het risico genomen dat de bedreigingen ook het slachtoffer zouden bereiken.
Verdachte heeft door zijn handelwijze een zeer grove en ontoelaatbare inbreuk gemaakt op het leven van het slachtoffer. Zij zelf en ook haar ouders waren zeer onthutst door de geuite bedreigingen en waren compleet van slag. Het slachtoffer is doodsbang geweest dat de bedreigingen op een later tijdstip alsnog zouden worden uitgevoerd en zij uiteindelijk daarbij het leven zou laten. Daarbij heeft zeker een rol gespeeld de ernst van de bedreigingen die elkaar opvolgden en waarin als het ware naar een climax werd gewerkt. Dat deze angst van het slachtoffer niet ongegrond was, vindt zijn bevestiging in het feit dat ook verdachte het op een gegeven moment zo echt ging vinden dat hij het niet onmogelijk achtte dat de bedreigingen ook daadwerkelijk zouden worden uitgevoerd. Het slachtoffer is door deze handelwijze van verdachte onder ernstige psychische druk komen te staan.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zoals uit de rapportage van de deskundige is gebleken. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 06-02-08 neemt de rechtbank bij haar beslissing mee. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte moeite heeft met sombere gevoelens om te gaan en deze adequaat te uiten, waardoor hij onder zware emotionele druk staat en zijn delictgedrag lijkt te bagatelliseren. De Raad adviseert een werkstraf en een voorwaardelijke straf met een proeftijd en de oplegging van bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de vastgestelde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten.
Uit het rapport van de eerder genoemde deskundige blijkt dat er, gelet op de persoonlijkheidskenmerken van verdachte, een verhoogde kans op recidive is. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit betekent een behandeling in Het Dok. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zij zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijzen, nu die vordering niet onredelijk en ongegrond voorkomt.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77 aa, 77 gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een JEUGDDETENTIE voor de duur van ZESTIG DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten EENENVIJFTIG DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering, te weten Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid te Dordrecht, ook indien dit inhoudt het volgen van een (ambulante) behandeling bij ‘Het Dok’ of een behandeling door een GGZ-psycholoog of een vergelijkbare instelling, voor zover en zolang de jeugdreclassering zulks noodzakelijk acht;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beschikking is geschorst;
een TAAKSTRAF voor de duur van 90 UREN, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 45 dagen jeugddetentie;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], een bedrag van EUR 250,-- (tweehonderd en vijftig euro) met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] met eenzelfde bedrag doet verminderen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 250,-- (tweehonderd en vijftig euro) ten behoeve van [slachtoffer 1];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. T. Kooijmans en mr. E. van Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.C. Polderman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2008.
Door afwezigheid is mr. Kooijmans voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.