RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 68732 / HA ZA 07-2091
vonnis van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2008
[eiseres],
wonende te Aardenburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. J.A. Visser,
[gedaagde],
wonende te Duitsland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. V.J. Groot.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiseres] en Koster.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
beslagstukken,
dagvaarding van 13 februari 2007,
conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
conclusie van dupliek in reconventie,
de door partijen overgelegde producties.
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
Op 1 maart 1991 heeft Koster een schuldbekentenis ondertekend waarin hij erkent uit hoofde van een overeenkomst van geldlening een bedrag van Fl. 57.250,-- verschuldigd te zijn aan [betrokkene 1]. Vastgelegd is dat Koster een rente van 5% per jaar, bij achterafbetaling te voldoen op 30 juni en 30 december ieder jaar, verschuldigd is aan [betrokkene 1]. De hoofdsom of het restant daarvan is zonder opzegging van de overeenkomst dadelijk opeisbaar indien de rente niet uiterlijk op de vervaldatum is betaald.
[betrokkene 1] is op 30 juli 2000 overleden. Bij testament heeft [betrokkene 1] beschikt over zijn nalatenschap en heeft hij [eiseres] tot enig erfgename benoemd.
De vordering in conventie
[eiseres] vordert dat Koster bij vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 37.669,38 inclusief de krachtens de overeenkomst van geldlening verschuldigde rente tot en met 31 december 2006, tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van
€ 1.158,00 en tot betaling van de kosten van het geding een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat Koster het geleende bedrag met rente moet terugbetalen.
Het verweer in conventie
De conclusie van Koster strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. Hij voert als verweer het volgende aan.
1. De dagvaarding is niet juist betekend omdat Koster niet op het adres in Groot-Ammers woonachtig is, alwaar de dagvaarding is betekend. Koster woont en werkt namelijk sinds 2001 in Duitsland. Koster heeft ter ondersteuning van dit standpunt een bewijs van uitschrijving uit de basisadministratie van de gemeente Liesveld op 7 mei 2001 overgelegd. Koster is benadeeld in zijn verdediging aangezien hij pas na enkele weken kennis heeft genomen van de inhoud van het dagvaardingsexploot en de oproeping. Ook is slechts de (vermeende) hoedanigheid van degene aan wie het afschrift is gelaten vermeld, terwijl artikel 45 lid 2e Rv. vereist dat tevens de naam aan wie het afschrift wordt gelaten dient te worden vermeld, hetgeen niet is gebeurd. De dagvaarding is derhalve nietig. De door [eiseres] genoemde aanknopingspunten op grond waarvan [eiseres] zou mogen uitgaan van het feit dat Koster regelmatig op het adres in Groot-Ammers verblijft, kunnen niet leiden tot een geldige betekening.
2. De vordering van [eiseres] op Koster is verjaard. Koster was per 5 maart 1996 (de datum van het faillissement van Conduct Benelux c.s., ten behoeve waarvan de lening destijds door [betrokkene 1] is verstrekt), althans per 1 juli 1996, in verzuim. Nadien heeft [eiseres] schriftelijk noch mondeling aanspraak gemaakt op betaling. Koster heeft gedurende een periode van 5 jaar voorafgaand aan de inleidende dagvaarding van 13 februari 2007 geen mededeling ontvangen waarin [eiseres] zich het recht op nakoming uitdrukkelijk voorbehoudt, zodat de vordering is verjaard.
3. Er is een afspraak gemaakt tussen Koster zelf en [betrokkene 1], waarin is vastgesteld dat de lening in geval van overlijden van [betrokkene 1] zou worden kwijtgescholden. De erfgenamen van [betrokkene 1] kunnen zodoende geen rechten ontlenen aan de lening.
4. Bij dupliek heeft Koster nog aangevoerd dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar recht om de afbetaling van de lening te vorderen.
De vordering in reconventie
Koster vordert, na wijziging van eis, dat [eiseres] wordt veroordeeld om overgaan tot de opheffing van het beslag binnen 2 werkdagen na datum van het in deze te wijzen vonnis, met bepaling dat [eiseres] een dwangsom zal verbeuren van € 250,-- per dag, zolang [eiseres] hiermede in gebreke is en tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede de kosten van het geding, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Hij stelt daartoe het volgende.
Er is op 29 maart 2007 op verzoek van [eiseres] ten laste van Koster conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak staande en gelegen aan de Leeuwerikstraat 3 te Groot-Ammers.
Dit beslag is niet tijdig noch rechtsgeldig aan Koster overbetekend, zodat het beslag nietig is en dient te worden opgeheven. [eiseres] dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die Koster lijdt als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging.
Het verweer in reconventie
De conclusie van [eiseres] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring Koster althans van afwijzing van de vordering, met veroordeling van Koster in de kosten van het geding.
Zij voert als verweer het volgende aan.
Het beslag is rechtsgeldig gelegd omdat Koster regelmatig op het adres aan de Leeuwerikstraat 3 te Groot-Ammers verblijft en na een verblijf elders daar pleegt terug te keren. Indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het beslag niet rechtmatig is gelegd, voert [eiseres] aan dat Koster zich niet heeft gehouden aan zijn schadebeperkingplicht omdat hij niet in kort geding tegen het beslag is opgekomen.
Voorts heeft Koster niet gesteld dat er sprake is van enige schade en dient de vordering wat betreft de vergoeding van de schade, zelfs indien er sprake is van onrechtmatig beslag, te worden afgewezen.
4. De beoordeling van het geschil
1- Nietigheid dagvaarding
Koster, die tweemaal heeft kunnen concluderen, heeft voldoende gelegenheid gekregen verweer te voeren. Zo al sprake zou zijn van een gebrek, dan is Koster daardoor niet onredelijk in zijn belangen geschaad. Het verweer wordt verworpen.
2.1 Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, zoals de door Koster gesloten geldleningovereenkomst, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
2.2 Vast staat dat in de overeenkomst is bepaald dat de hoofdsom en de rente dadelijk
opeisbaar is als de rente niet uiterlijk op de vervaldag is betaald. Koster heeft onweersproken gesteld dat hij de per 30 juni 1998 verschuldigde rente niet tijdig heeft voldaan, zodat de verjaring aanvangt op 1 juli 1998.
3. [eiseres] voert aan dat de verjaring is gestuit door het volgende:
a. betaling door Koster aan [betrokkene 1] op 5 juli 2000;
b. brief van Koster van 13 maart 2001 aan notariskantoor Van den Berg, waarin hij schrijft, voor zover thans van belang:
“Hierbij bevestigen wij u hetgeen wij gemeld hebben inzake de nalatenschap van de heer Koster namelijk dat wij niet in staat zijn de schuld aan de erven van de heer Koster af te lossen”;
c. een brief die Koster op 25 januari 2002 heeft ontvangen;
d. een brief van 21 januari 2002 van [eiseres] aan Koster, die, voor zover thans van belang, inhoudt:
“Volgens een schuldbekentenis d.d. 1 maart 1991 was U schuldig aan de Heer [betrokkene 1] te Retranchement een bedrag ad fl. 57.250,--. Door vererving is door mij deze schuldvordering overgenomen. In verband hiermee verzoek ik U de rente en de eventuele aflossing voortaan met mij te regelen. [betrokkene 1] is overleden 30 juli 2000 zodat U rente aan mij verschuldigd bent (…)”;
e. de op 13 maart 2001 door Koster ontvangen brief van de boekhouder van [eiseres], welke brief, voor zover thans van belang, inhoudt:
“Mevrouw [betrokkene 2], [adres] Aardenburg vroeg mijn advies
aangaande haar vordering op U ontstaan uit de nalatenschap van [betrokkene 1]. Het gaat
over al of niet aflossing van deze vordering en over de consequenties die dat heeft
over de door mevrouw [betrokkene 2] te betalen successierechten. Als voorlopige
oplossing lijkt mij het beste dat U per brief aan haar meedeelt dat het voor U
onmogelijk is te voldoen aan de wens om af te lossen. De mogelijkheid bestaat dan dat
de successierechten over deze vordering niet betaald behoeven te worden”;
f. een brief van 21 december 2006 aan Koster, die, voor zover thans van belang, inhoudt:
“Volgens een schuldbekentenis d.d. 1 maart 1991 was U schuldig aan de Heer [betrokkene 1] te Retranchement een bedrag ad fl. 57.250,-- of € 26.092,26. Door vererving is door mij deze schuldvordering overgenomen. In verband hiermee verzoek ik U de rente en de eventuele aflossing voortaan met mij te regelen. De heer [betrokkene 1] is overleden 30 juli 2000 zodat u aan mij verschuldigd bent rente en aflossing en wel als volgt (…)“;
g. de teleurgestelde houding die Koster na het overlijden van [betrokkene 1] toonde.
3.1 Een rechtsvordering kan worden gestuit door een gedraging van de schuldenaar waaruit blijkt dat hij de schuld heeft erkend (art. 3:318 BW) en door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW).
3.2 De onder b. bedoelde brief is niet gericht aan [eiseres], terwijl niet is gesteld of gebleken dat adressant [eiseres] vertegenwoordigde. Deze brief kan daarom niet als stuitingshandeling in aanmerking komen.
De onder c. genoemde brief is niet overgelegd en wordt evenmin inhoudelijk besproken. Dat de brief voldoet aan het bepaalde in 3:317 lid 1 BW kan niet worden beoordeeld, zodat deze brief de verjaring niet kan stuiten.
De onder e. genoemde brief voldoet niet aan het bepaalde in art. 3:317 lid 1 BW, omdat in deze brief niet ondubbelzinnig het recht op nakoming wordt voorbehouden. Kennelijk wordt in deze brief slechts gecorrespondeerd over het al dan niet verschuldigd zijn van successiebelasting.
De onder f. vermelde brief voldoet aan het bepaalde in art. 3:317 BW, maar deze brief dient, om stuitende werking te hebben, door Koster zijn ontvangen (3:37 BW). Vast staat dat de brief is verzonden aan een adres waar Koster niet stond ingeschreven. Onder deze omstandigheid kan niet worden geoordeeld dat het weigeren van deze brief aan Koster kan worden toegerekend en dat op grond daarvan de brief niettemin als ontvangen moet worden beschouwd. Het had op de weg van [eiseres] gelegen het adres te verifiëren alvorens de aangetekende brief te sturen. Deze brief kan evenmin leiden tot stuiting van de rechtsvordering.
Het onder g. gestelde voldoet niet aan de eisen die de wet aan stuiting stelt.
3.3 Ad a. De betaling van 5 juli 2000.
Vast staat dat Koster op 5 juli 2000 per bank een bedrag van fl. 500,-- heeft betaald aan [betrokkene 1] onder vermelding van “deelbetaling fam [betrokkene 1]”. Koster betwist niet dat het gaat om betaling op grond van de geldleningsovereenkomst. Deze betaling is als een stuitingshandeling aan te merken. Door de stuiting begint de termijn van vijf jaren opnieuw te lopen vanaf 6 juli 2000 (art. 3:319 BW).
Ad d. De brief 21 januari 2002.
Deze brief voldoet aan de eisen van art. 3:317 lid 1 BW. Koster betwist de ontvangst van deze brief niet. Deze brief stuit de verjaring opnieuw, zodat de verjaringstermijn van vijf jaren opnieuw aanvangt op 22 januari 2002 en afloopt op 22 januari 2007.
[eiseres] heeft Koster gedagvaard op 13 februari 2007. Op dat moment was de vordering gelet op vorenstaande reeds verjaard.
3.4 Voor zover [eiseres] ook bedoelt aan te voeren dat het door haar als productie 6 overgelegde exploit van 23 januari 2007 als stuitingshandeling moet worden aangemerkt, moet dit worden verworpen. Het exploit is na het verstrijken van de verjaringstermijn uitgebracht. Bovendien is het exploit betekend aan een ander adres dan waar Koster stond ingeschreven.
4. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
1. Koster heeft gesteld dat het beslag nietig is, omdat het beslagexploot niet (tijdig) op het juiste adres is overbetekend. [eiseres] heeft een en ander betwist.
2. Krachtens de artikelen 726 jo. 505 lid 1 Rv. dient een afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming op straffe van nietigheid niet later dan drie dagen na de inschrijving aan de geëxecuteerde te worden betekend. Op 29 maart 2007 is het proces-verbaal van inbeslagneming ingeschreven bij de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers. Het beslagexploit is op 30 maart 2007 in een gesloten enveloppe achtergelaten aan de Leeuwerikstraat 3, 2964 CA Groot-Ammers.
3. Artikel 47 lid 1 Rv. geeft de deurwaarder de mogelijkheid om een afschrift te laten aan de woonplaats van de geëxecuteerde.
4. Vastgesteld dient te worden wat de woonplaats van Koster is. Koster stelt dat hij woont en werkt in Duitsland en hij heeft zich in 2001 ook uit laten schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Liesveld, waarbinnen Groot-Ammers valt (productie 1 bij conclusie van antwoord). [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om het vermoeden ex artikel 1:11 lid 2 BW te weerleggen. Hieruit volgt dat het exploot niet is (over)betekend aan de woonplaats van Koster en dat het beslag van rechtswege nietig is.
5. Opheffing van het beslag is dus niet mogelijk en moet worden afgewezen. Bij doorhaling heeft Koster echter belang zodat in zoverre de vordering wordt toegewezen.
6. Koster heeft tevens schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. [eiseres] heeft aangevoerd dat Koster geen enkele toelichting heeft gegeven omtrent de door hem geleden schade.
7. Eiser dient feiten te stellen waaruit aannemelijk wordt dat mogelijke schade is geleden. Koster heeft geen feiten gesteld, zodat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Koster bepaald op € 1.158,00 aan salaris van de procureur en € 855,00 aan verschotten, waarvan
€ 855,00 aan griffierecht.
beveelt [eiseres] om binnen 1 week na betekening van dit vonnis de inschrijving van het beslag dat ten verzoeke van [eiseres] op 29 maart 2007 werd gelegd op de onroerende zaak bestaande uit woning, staande en gelegen aan de Leeuwerikstraat 3 te (2964 CA) Groot-Ammers, gemeente Liesveld, kadastraal bekend gemeente Groot-Ammers, sectie D nummer 18, groot 1 are en 57 centiare, welke onroerende zaak in eigendom aan Koster behoort, te doen doorhalen;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Koster bepaald op € 384,00 aan salaris van de procureur;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 februari 2008.