RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500648-07 en 11/500046-07 (TUL)
Zittingsdatum : 12 februari 2008
Uitspraak : 26 februari 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1964,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is dat:
hij op of omstreeks 22 november 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht een persoon, genaamd [slachtoffer] (zijnde zijn advocaat), schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft hij opzettelijk dreigend een brief aan voornoemde [slachtoffer] geschreven met daarin de woorden "Als ik jou was zal ik maar goed op je woorden en tellen passen, want anders komt de oude Arie van vroeger weer in actie, en dat is iets wat jij niet graag mee wil maken. Ik weet je werktijden, dus kijk uit met wat je zegt, want voor je het weet sta ik onverwachts voor je neus en dan ben ik niet meer zo lief, als je denkt. Begrijp me goed als ik zeg NO MERCY. Nou ik zou zeggen
tot binnenkort. Ik weet je te vinden. KILL [naam slachtoffer].", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 22 november 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht een persoon, genaamd [slachtoffer] zijnde zijn advocaat, schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij opzettelijk dreigend een brief aan voornoemde [slachtoffer] geschreven met daarin de woorden "Als ik jou was zal ik maar goed op je woorden en tellen passen, want anders komt de oude Arie van vroeger weer in actie, en dat is iets wat jij niet graag mee wil maken. Ik weet je werktijden, dus kijk uit met wat je zegt, want voor je het weet sta ik onverwachts voor je neus en dan ben ik niet meer zo lief, als je denkt. Begrijp me goed als ik zeg NO MERCY. Nou ik zou zeggen tot binnenkort. Ik weet je te vinden. KILL [naam slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens zijn detentie meerdere brieven naar zijn raadsvrouw gestuurd. Verdachte vroeg haar in eerste instantie 100 euro op te sturen zodat hij kon roken. Toen verdachte zijn zin niet kreeg veranderden de brieven van toon. Verdachte dacht dat hij een troef in handen had en probeerde het daarom met chantage. Toen dat niet lukte is hij zijn raadsvrouw schriftelijk gaan bedreigen. Verdachte is eerder veroordeeld voor dergelijke feiten en zijn raadsvrouw heeft hem bij al deze zaken bijgestaan. De raadsvrouw wist waar verdachte toe in staat is en het dreigement dat ‘de oude [verdachte]’ weer boven zou komen, kwam daarom zeer bedreigend op haar over.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tijdens zijn detentie, opgelegd voor soortgelijke feiten, wederom in de fout gaat. Het baart de rechtbank ernstig zorgen dat eerder opgelegde forse gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen kennelijk geen indruk maken op verdachte. Verdachte pleegt immers niet alleen strafbare feiten tijdens zijn detentie, ook zijn tot tweemaal toe de voorwaardelijke opgelegde gedeeltes van vrijheidsstraffen geheel ten uitvoer gelegd.
Uit het voorlichtingsrapport van Bouman GGZ d.d. 18 januari 2008 komt naar voren dat de kans op recidive die wordt afgeleid van de RISc hoog is. Verdachte levert bewijs voor deze inschatting door reeds tijdens zijn detentie te recidiveren. De rapporteur acht het verstandig een verplicht reclasseringscontact op te leggen, met een kleine voorwaardelijke straf als stok achter de deur. Op die wijze kan op het niveau van maatschappelijke ondersteuning contact met verdachte onderhouden worden en eventueel, indien noodzakelijk geacht, op enig moment ook de juiste zorg met betrekking tot de alcoholafhankelijkheid en de persoonlijkheidsproblematiek worden geboden.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat het van hemzelf afhangt of hij wederom in de fout gaat. Verdachte beseft dat hij in dat geval binnen de kortste keren weer binnen zit. Verdachte is bereid om zijn medewerking te verlenen aan een verplicht reclasseringscontact. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de rapportage en het verhandelde ter terechtzitting, reclasseringsbegeleiding geïndiceerd is en zij zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarde als in het dictum vermeld.
7.2 De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank bij onherroepelijk
geworden vonnis van 26 juni 2007 onder parketnummer 11/500046-07
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met bevel, dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd, zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de proeftijd heel bewust zelf opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Het betreft bovendien een bedreiging, een soortgelijk feit waar ook de voorwaardelijke veroordeling betrekking op had.
De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES (6) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten TWEE (2) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van rechtbank Dordrecht van 26 juni 2007 onder parketnummer 11/500046-07; te weten een gevangenisstraf van zes maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mr. E.H. van der Steeg en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2008.
Wegens afwezigheid zijn mrs. Van Vugt en Van der Steeg buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.