ECLI:NL:RBDOR:2008:BC4735

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-500563-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. W.P.M. Jurgens
  • mr. R.E. Drenth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging en voorbereiding van brandstichting

Op 19 februari 2008 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 59-jarige verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en voorbereiding van opzettelijk brand stichten. De feiten vonden plaats op 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht, waar de verdachte meermalen met een schaar en/of mes dreigde naar zijn dochter en schoonzoon. Daarnaast had hij brandbommen vervaardigd, die hij wilde gebruiken om de woning van zijn ex-vrouw in brand te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bedreigingen en de voorbereiding van brandstichting als zeer ernstig werden beschouwd. De rechtbank rekende het de verdachte bijzonder aan dat hij deze bedreigingen had geuit tegen zijn eigen familieleden, wat de ernst van de situatie vergrootte. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn psychische toestand, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank motiveerde de straf op basis van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500563-07
Zittingsdatum : 5 februari 2008
Uitspraak : 19 februari 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1948,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zui-West, locatieDordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een schaar en/of mes in de richting van die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gestoken en/of (dreigend) een schaar/en of mes aan die[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] getoond en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht ter voorbereiding van het misdrijf opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten vier, althans een of meer zogenaamde brandbom(men), (telkens) bestaande uit een met wasbenzine en/of terpentine, althans een brandbare stof, en/of suiker gevulde fles, voorzien van een doekje dienende als lont, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3], zijnde verdachtes (ex)echtgenote, te bedreigen met brandstichting, opzettelijk een of meer zogenaamde brandbom(men), althans (een) op (een) brandbom(men) gelijkend(e) voorwerp(en), heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.
2. De voorvragen
2.1De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het tweede feit vrijspraak bepleit.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht M.J. Hensen en J. Driehuizen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, immers heeft verdachte meermalen, opzettelijk met een schaar en mes in de richting van die voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken en (dreigend) een schaar en mes aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2} getoond en die [slachtoffer 2]dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
(primair)
op 23 oktober 2007 te Hendrik-Ido-Ambacht ter voorbereiding van het misdrijf opzettelijk brand stichten , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten vier,
zogenaamde brandbom, (telkens) bestaande uit een met terpentine en suiker gevulde fles,voorzien van een doekje dienende als lont, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is aangevoerd dat ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde niet is gebleken dat het gemeen gevaar voor goederen zich uitstrekte tot ‘andere goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht’ (zijnde de brandbommen), zodat dientengevolge verdachte dient te worden vrijgesproken, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De brandbommen die verdachte onder zich had zijn te kwalificeren als de goederen waarin brand zou worden gesticht. Nu verdachte voornemens was met deze brandbommen het huis van zijn schoonzus en zwager in brand te steken, zou de brandstichting aldus gevaar opleveren voor ‘een ander goed’, te weten het genoemde huis. Derhalve verwerpt de rechtbank dit verweer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
2
VOORBEREIDING VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN,
TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS,
en
VOORBEREIDING VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN,
TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Op verzoek van de rechtbank heeft psycholoog drs. A.K. Wieringa (d.d. 23 januari 2008) omtrent de persoonlijkheid van verdachte rapport uitgebracht. In dit rapport komt genoemde deskundige tot de conclusie dat – zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, afhankelijke en antisociale kenmerken. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis op het gedrag van betrokkene was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Ook psychiater drs. P.C.A. van der Graaff heeft (d.d. 21 januari 2008) omtrent de persoonlijkheid van verdachte een rapport uitgebracht. Daarin komt naar voren – zakelijk weergegeven -:
Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van alcohol en diverse drugs en medicatie, tevens aan een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis op het gedrag van betrokkene was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van brandstichting in de woning van zijn schoonzus en zwager, in welke woning zijn ex-vrouw verbleef. Verdachte heeft om dat te kunnen doen vier brandbommen gemaakt. Hij deed dit door flessen te vullen met terpentine, daaraan suiker toe te voegen en een doekje als lont daarin te bevestigen. Hij wilde deze zelfgemaakte brandbommen brandend naar binnen gooien.
Verdachte heeft voorts gedreigd zijn ex-vrouw van het leven te beroven door haar in stukken te hakken en aldus te vermoorden.
Het moge duidelijk zijn dat de ex-vrouw van verdachte - en ook zijn dochter en haar vriend die getuige waren van de door verdachte geuite bedreigingen - doodsangsten hebben uitgestaan. Gelet op eerdere uitbarstingen van verdachte achtten zij verdachte zondermeer in staat zijn plannen daadwerkelijk uit te voeren. Daar komt bij dat brandstichting en moord tot de ernstigste misdrijven behoren die het Wetboek van Strafrecht kent. Als verdachte daadwerkelijk tot uitvoering van zijn plannen was overgegaan, waren de gevolgen niet te overzien geweest en waren er wellicht één of meer dodelijke slachtoffers te betreuren geweest. Het treffen van voorbereidingen, die in de onderhavige situatie al in een vergevorderd stadium waren, om dit soort ernstige delicten te plegen dient dan ook streng te worden bestraft.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zoals uit de diverse rapportages van de deskundigen zijn gebleken. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte nooit eerder is veroordeeld. Bij het bepalen van de strafmodaliteit alsmede de duur van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte verminderde toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het plegen van de feiten.
Uit de rapporten van de eerder genoemde deskundigen blijkt dat de kans op recidive, gelet op de persoonlijkheidskenmerken van verdachte, moeilijk valt in te schatten. Geadviseerd wordt in het kader van een bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact op te leggen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zij zal hiermee rekening houden bij de op te leggen straf.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding een relatief groot deel van de vrijheidsbenemende straf voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf aangewezen.
De voorwaardelijke straf dient voor verdachte als een stok achter de deur om zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden. De werkstraf acht de rechtbank mede nodig om verdachte opnieuw structuur te laten opbouwen in zijn leven.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 46, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZEVEN MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
een TAAKSTRAF voor de duur van 160 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.C. Polderman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2008.
Door afwezigheid is mr. Drenth voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.