RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500574-07; 22/001712-06 (TUL)
Zittingsdatum : 5 februari 2008
Uitspraak : 19 februari 2008
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1991,
wonende te [adres en woonplaats]
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 25 oktober 2007 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer], onverhoeds heeft benaderd en/of (vervolgens)
- tegen de scooter van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens)
- (aan) haar tas heeft vastgepakt en/of gehouden en/of getrokken.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd een jeugddetentie voor de duur van 155 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag of het in dat verband volgen van een Equiptraining. Tevens vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts omzetting gevorderd van de last tot tenuitvoerlegging van 1 week jeugddetentie, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage d.d. 1 december 2006, naar een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen jeugddetentie.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 25 oktober 2007 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas,
toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer], onverhoeds heeft benaderd en (vervolgens)
- tegen de scooter van die Van den Brand heeft getrapt en (vervolgens)
- (aan) haar tas heeft getrokken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is aangevoerd dat wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte dient te worden vrijgesproken. Tunnelvisie bij de politie heeft volgens de verdediging een grote rol gespeeld bij het trekken van de conclusie dat verdachte degene is die de tasjesroof zou hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet doorslaggevende betekenis worden gegeven aan de verklaring van de verbalisant, die ruim drie jaar wijkagent is geweest in de wijk van verdachte en die hem ambtshalve goed kent. De verbalisant heeft verdachte ten tijde van het plegen van de overval ter plaatse op enige afstand herkend, is vervolgens teruggereden en heeft verdachte op een korte afstand van 3 à 4 meter - wederom- van gezicht herkend. Hij heeft verdachte vervolgens bij zijn naam geroepen en hem gesommeerd te blijven staan en de gestolen tas neer te gooien. Verdachte is daarop gestopt en is even later alsnog hard weggerend. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat de verschillende kledingsignalementen van verdachte, zoals opgegeven door de verbalisant, verdachte zelf en getuigen, op enkele details na, overeenkomen. Dit tezamen leidt tot voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Op verzoek van de rechtbank heeft psycholoog drs. K.T.E. Zászlós d.d. 29 december 2007 omtrent de persoonlijkheid van verdachte een rapport uitgebracht. In dit rapport komt genoemde deskundige tot de volgende conclusie – zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een gedragsstoornis NAO en een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken die van invloed zijn geweest op zijn gedragskeuzes en gedragingen. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis op het gedrag van betrokkene was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Ook psychiater drs. A.A.C.M. Lenssen heeft d.d. 28 december 2007 omtrent de persoonlijkheid van verdachte een rapport uitgebracht. Daarin komt onder meer naar voren – zakelijk weergegeven -:
Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een gedragsstoornis NAO en ontwikkelt een persoonlijkheid met narcistische en antisociale trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis evenzo. De invloed van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis op het gedrag van betrokkene was zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in enigszins verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies in voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdos¬sier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7. De redenen die de straf hebben bepaald
7.1Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tasjesroof. Een toevallig passerende vrouw met een scooter aan de hand, die verdachte nota bene kent daar zij een stamgast is in het café van zijn moeder, werd door verdachte staande gehouden en aangesproken. Verdachte schopte tegen de scooter van de vrouw, die daardoor omviel. Vervolgens begon verdachte aan de tas van het slachtoffer te trekken. Toen het hem uiteindelijk lukte de tas van haar lichaam te rukken, ging hij er als een haas vandoor. Hij stopte nog even toen een dienstdoende agent hem herkende, hem bij zijn naam riep en sommeerde de tas neer te gooien, maar rende vervolgens weg, terwijl hij de tas daarbij op de grond gooide. Hij liet daarbij het slachtoffer beduusd achter.
Berovingen van personen op straat, zeker die waar geweld aan te pas komt, kunnen voor de slachtoffers traumatisch zijn. Dergelijke berovingen vormen ook een grote inbreuk op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Slachtoffers kunnen daardoor angstgevoelens ontwikkelen waardoor zij zich niet meer vrijelijk over straat durven te bewegen. Ook in de samenleving in het algemeen veroorzaken dit soort feiten gevoelens van angst en onveiligheid.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals uit de diverse rapportages van de deskundigen zijn gebleken. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ondanks zijn jonge leeftijd reeds eerder tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf is veroordeeld ter zake van diefstal. Verdachte heeft ditmaal een strafbaar feit gepleegd binnen de lopende proeftijd van een eerdere veroordeling. Deze proeftijd heeft verdachte kennelijk niet weerhouden van het plegen van de tasjesroof.
Ook het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 31-01-08 neemt de rechtbank bij haar beslissing mee. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte moeite heeft met autoriteit en zich onvoldoende kan inleven in anderen, waardoor hij grenzen overschrijdt. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, adviseert de Raad een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en daarbijhorende bijzondere voorwaarden. Het volgen van een behandeling als de al ingezette Equiptraining is noodzakelijk voor verdachte.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Tevens betrekt de rechtbank bij de beoordeling en beantwoording van deze vragen de rapporten van de deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit de rapporten blijkt dat er, gelet op de persoonlijkheidskenmerken van verdachte, een verhoogde kans op recidive is. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit betekent een behandeling in De Waag, zoals het volgen van een Equiptraining. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zij zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit en het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Een gedeelte van deze straf zal, als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden, voorwaardelijk worden opgelegd. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf aangewezen.
7.2 De vordering tot ten uitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij onherroepelijk geworden arrest van 1 december 2006 onder parketnummer 22/001712-06 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 1 week, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank ziet daarin -met name gelet op de aard en de ernst van dit feit- voldoende aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie te gelasten. De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, de omzetting van deze jeugddetentie naar een werkstraf gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een JEUGDDETENTIE voor de duur van HONDERD EN VIJFENVIJFTIG DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten HONDERD DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering, te weten Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid te Dordrecht, ook indien dit inhoudt het volgen van een (ambulante) behandeling door ‘De Waag’ en het in dat verband volgen van een Equiptraining onder begeleiding, voor zover en zolang de jeugdreclassering zulks noodzakelijk acht;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere opheffing is geschorst;
een TAAKSTRAF voor de duur van 120 UREN, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
gelast een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen jeugddetentie. Deze werkstraf komt in de plaats van een last tot tenuitvoerlegging van jeugddetentie, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage onder parketnummer 22/001712-06.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.C. Polderman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2008.
Door afwezigheid is mr. Drenth voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.