RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/1383
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX] en [YYY], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. M.J.A. Arts, verbonden aan Stichting Achmea Rechtsbijstand, gevestigd
te 's-Hertogenbosch,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Kruijdenberg, advocaat te Barendrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 21 september 2005 aan [ZZZ] (hierna: vergunninghouder) een sloopvergunning verleend voor de sloop van de bestaande woning op het perceel [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 1 november 2005 (ingekomen op 2 november 2005) bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 25 september 2006, verzonden op 6 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbericht van 15 november 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen.
De zaak is op 8 oktober 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Tevens waren aanwezig A. Wysocki, B. Schuurman en C. van den Boom, ambtenaren der gemeente.
Vergunninghouder is verschenen bij gemachtigde mr. N.B. de Neef, advocaat te Dordrecht.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Na afloop van het hervatte vooronderzoek heeft de rechtbank - mede gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming - aanleiding gezien om op grond van artikel 8:64, vijfde lid van de Awb te bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.1, derde lid, van de Bouwverordening verbinden burgemeester en wethouders aan de sloopvergunning slechts voorschriften over -voor zover hier relevant- de veiligheid tijdens het slopen en de bescherming van nabijgelegen bouwwerken.
Ingevolge artikel 8.1.2, tweede lid, van de Bouwverordening moet de aanvraag inhouden:
a. correspondentieadres van de aanvrager in Nederland;
b. indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en adres;
c. naam en adres van degene, die met het slopen zal worden belast;
d. de kadastrale aanduiding van het perceel, waarop zich het te slopen bouwwerk bevindt en het huisnummer van het bouwwerk;
e. een exacte aanduiding van het gedeelte van een bouwwerk waarop de sloopwerkzaamheden betrekking hebben, indien niet het gehele bouwwerk wordt gesloopt;
f. het doel, waarvoor het bouwwerk c.q. het te slopen gedeelte van het bouwwerk laatstelijk is gebezigd;
g. mededeling of een bouwvergunning is of zal worden aangevraagd voor een op het perceel van het te slopen bouwwerk c.q. het te slopen gedeelte van het bouwwerk op te richten of te veranderen of uit te breiden bouwwerk;
h. een beschrijving van de wijze waarop het slopen zal plaatsvinden;
en voorts, indien van toepassing
i. het sloopveiligheidsplan.
Ingevolge artikel 8.1.2, negende lid, van de Bouwverordening moeten de bij de aanvraag om sloopvergunning behorende bescheiden door de aanvrager of diens gemachtigde ondertekend dan wel gewaarmerkt worden.
Ingevolge artikel 8.1.3, eerste lid, van de Bouwverordening stellen indien de aanvraag om sloopvergunning niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8.1.2 gestelde eisen, alsmede de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid binnen vier weken, nadat hem dit is medegedeeld, de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.
Zij doen dit eveneens indien de aanvraag geen gegevens bevat over het verwijderen van asbest en uit gegevens waarover de gemeente beschikt blijkt dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zich in het te slopen bouwwerk asbest bevindt.
Ingevolge artikel 8.1.3., tweede lid, van de Bouwverordening geldt het gestelde in het eerste lid niet voor de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c en i.
Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien voor het slopen:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van
voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
2.2. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de bij besluit van 21 september 2005 aan vergunninghouder verleende sloopvergunning met dien verstande dat (aanvullende) voorwaarden aan de verleende vergunning worden verbonden.
Verweerder voert aan dat het sloopveiligheidsplan als voorwaarde is gesteld met als doel veiligheid van het naastgelegen pand te waarborgen. Volgens verweerder is de sloopvergunning daarmee terecht verleend. Verweerder betoogt voorts dat geen van de weigeringsgronden zich voordoet.
Verweerder stelt voorts dat nu niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden in de sloopvergunning - het sloopveiligheidsplan voldoet volgens verweerder niet en is ook nimmer goedgekeurd - de veiligheid van de overgebleven woning niet meer gewaarborgd wordt zodat het stellen van aanvullende voorwaarden aan de orde is.
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en voeren daartoe het volgende aan.
Eisers stellen primair dat gelet op de toenmalige omstandigheden en de destijds ter beschikking staande gegevens, de sloopvergunning niet aan vergunninghouder had mogen worden verleend door verweerder.
Subsidiair, voor zover de sloopvergunning wel had mogen worden verleend, stellen eisers dat de veiligheid van hun woning ook met de aanvullende voorwaarden zoals opgenomen in het bestreden besluit nog steeds onvoldoende is gewaarborgd, zodat de sloopvergunning had moeten worden geweigerd.
Meer subsidiair, voor zover de (aanvullende) voorwaarden in het bestreden besluit wel als voldoende kunnen worden aangemerkt, voeren eisers aan dat aan deze (aanvullende) voorwaarden niet is voldaan.
Bij besluit van 21 september 2005 heeft verweerder de sloopvergunning verleend voor het in de aanvraag bedoelde bij het besluit behorende en als zodanig door of namens verweerder gewaarmerkte sloopplan.
Bij faxbericht van 15 oktober 2007 heeft verweerder de rechtbank een kopie van de getekende en gedagtekende sloopvergunning doen toekomen. Over een gewaarmerkt exemplaar van een sloopplan beschikt verweerder niet. In plaats daarvan merkt verweerder een niet door de aanvrager of diens gemachtige ondertekend of gewaarmerkt, ongedateerd stuk aan als het desbetreffende sloopplan.
Nu in de aanvraag om een sloopvergunning door de aanvrager zelf wordt verklaard dat hij geen bijlagen bij de aanvraag heeft gevoegd en eisers gemotiveerd bestrijden dat een sloopplan deel heeft uitgemaakt van de aanvraag, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het stuk waarnaar verweerder verwijst, nog daargelaten de kwaliteit daarvan, aan de vergunningverlening ten grondslag heeft gelegen.
Bij gebreke van een sloopplan heeft verweerder in ieder geval niet op een zorgvuldige wijze kunnen beoordelen of een van de weigeringsgronden van artikel 8.1.6 van de Bouwverordening zich voordoet, respectievelijk of door het stellen van voorschriften aan mogelijke bezwaren tegen vergunningverlening tegemoet kan worden gekomen.
Voor zover verweerder aanvoert dat de veiligheid van het belendende pand voldoende is gewaarborgd door de sloopvergunning te verlenen onder de voorwaarde dat voordat van de vergunning gebruik mag worden gemaakt een sloopveiligheidsplan moet worden overgelegd, miskent verweerder dat uit de sloopvergunning zelf volgt dat de voorwaarde van een sloopveiligheidsplan niet is gesteld ter waarborging van de veiligheid van het belendende pand, doch "gelet op de complexheid van het sloopproject en/of de omgeving" .
Ingevolge artikel 8.1.6. van de Bouwverordening moet verweerder, alvorens de sloopvergunning te verlenen, onderzoeken of een van de in deze bepaling genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Een dergelijk onderzoek kan bij gebreke van een sloopplan, dat immers een beschrijving inhoudt van de wijze waarop het slopen zal plaatsvinden, niet plaatsvinden.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat verweerder het besluit tot afgifte van de sloopvergunning niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Nu de primaire beroepsgrond slaagt, behoeven de subsidiair en meer subsidiair aangevoerde beroepsgronden geen bespreking meer.
2.5. Nu het beroep van eisers gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Zwijndrecht aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente Zwijndrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eisers moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. J.A.M. van den Berk, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.