ECLI:NL:RBDOR:2008:BC1669

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
72786 - KG ZA 07-202
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbreiding non-concurrentietermijn in kort geding tussen Van Uden Maritime B.V. en Levant Conro Management B.V.

In deze zaak vorderde Van Uden Maritime B.V. (hierna: Van Uden) in kort geding een uitbreiding van de overeengekomen non-concurrentietermijn van zes maanden naar twee jaar. Van Uden stelde dat de gedaagden, Levant Conro Management B.V. (hierna: LCM) en [gedaagde 2], onrechtmatig hadden gehandeld, waardoor Van Uden in een onaanvaardbare positie was geraakt. De rechtbank heeft op 10 januari 2008 geoordeeld dat Van Uden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onrechtmatig handelen door de gedaagden. De vordering tot uitbreiding van de non-concurrentietermijn werd afgewezen. Van Uden had ook gevorderd om inzage te krijgen in documenten die aan [gedaagde 2] waren verzonden, maar ook dit verzoek werd afgewezen omdat Van Uden niet had aangetoond dat LCM over deze documenten beschikte. De rechtbank oordeelde dat Van Uden wel een spoedeisend belang had bij het gevorderde concurrentieverbod, maar dat de onderbouwing voor de gevorderde stukken onvoldoende was. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, Van Uden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 72786 / KG ZA 07-202
Vonnis in kort geding van 10 januari 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN UDEN MARITIME B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. F.A. van de Kasteele,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEVANT CONRO MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Giessenburg,
2. [gedaagde 2],
wonende te Giessenburg,
gedaagden,
advocaat mr. W.J. van den Bos te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Van Uden respectievelijk LCM, [gedaagde 2] en LCM c.s. (gezamenlijk) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 november 2007;
- de mondelinge behandeling van 13 december 2007;
- de pleitnota van Van Uden;
- de pleitnota van LCM c.s.;
- de overgelegde producties.
2. De feiten
2.1. Van Uden onderhoudt onder de naam Van Uden Ro/Ro een scheepvaartdienst tussen West-Europese havens en de Oost Middellandse Zee.
2.2. [gedaagde 2] is middellijk (via zijn holding) aandeelhouder en bestuurder van LCM. LCM heeft geen ander personeel in dienst.
[gedaagde 2] is voorts samen met de heer [oprichter / aandeelhouder Medconro] oprichter en (middellijk) aandeelhouder van de Libanese firma Medconro Shipping Services Ltd. (hierna: Medconro) en voorts betrokken bij de ondernemingen R&H Shipping Company Ltd., Levant Transport Company Ltd. (hierna: Levant), Levtraco SaL (hierna: Levtraco) en P.W.H. Neptunex Shippping Ltd. Medconro is de scheepsagent voor Van Uden in Libanon, Levtraco (en voorheen Levant) de expeditieagent in Libanon voor de firma Orient Spedition Gesellschaft (hierna: Orient).
2.3. Tussen Van Uden en LCM heeft gedurende vele jaren een overeenkomst bestaan op grond waarvan LCM, feitelijk [gedaagde 2], Van Uden voorzag van al de haar ter beschikking staande middelen en expertise ten behoeve van de ondersteuning en uitbreiding van de scheepvaartdienst van Van Uden.
2.4. In de overeenkomst tussen partijen zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“7. LCM zal haar diensten niet verlenen aan derden, die activiteiten ontplooien die concurrerend zijn aan die van de Van Uden lijndiensten.
8. Gedurende de periode dat LCM haar bovengenoemde dienstverlening aan Van Uden vervult, verplicht zij zich in elke arbeidsverhouding die zij aangaat of reeds is aangegaan, te bedingen dat de werknemer zich onthoudt van activiteiten ten behoeve van zichzelf of van derden, indien en voor zover die activiteiten concurrerend zijn aan die van v. Uden lijndiensten.
...
10. LCM heeft de optie dit contract eerder te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal zestig dagen. In dit geval blijft voor LCM respectievelijk de consulent(en) het gestelde in de artikelen 7 en 8 nog zes maanden van kracht.”
2.5. Op 19 april 2007 hebben vrijwel alle afdelingen van Van Uden en een aan Van Uden gerelateerde onderneming een anoniem e-mail ontvangen, betreffende beweerde misstanden, waarbij ook [gedaagde 2] betrokken zou zijn.
2.6. Partijen hebben op 24 en 25 april 2007 overleg gevoerd over de in de e-mail geuite beschuldigingen. Van Uden heeft LCM een sommatie gestuurd ter zake van door haar verlangde inzage in de bescheiden van LCM c.s.
2.7. LCM heeft bij brief de dato 17 juli 2007 de consultancyovereenkomst opgezegd. Met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van 60 dagen eindigde de overeenkomst per 16 september 2007.
3. Het geschil
De vordering.
3.1. Van Uden vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van LCM c.s. om zich vanaf betekening van dit vonnis tot twee jaar nadien, althans tot 16 maart 2008 te onthouden van met Van Uden concurrerende activiteiten te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 250.000,- per dag met een maximum van € 50.000.000,-.
Tevens vordert Van Uden afgifte van een kopie van, dan wel inzage in alle met betrekking tot de Van Uden Ro/Ro-lijn opgemaakte documenten die rechtstreeks aan [gedaagde 2] zijn gezonden, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding, met een maximum van € 1.000.000,-.
Tot slot vordert Van Uden de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2. Van Uden voert aan dat sprake is geweest van belangenverstrengeling en dat [gedaagde 2] door middel van diverse kunstgrepen met name zijn eigen belangen heeft gediend. Tevens stelt Van Uden dat [gedaagde 2] bezig is een concurrerende scheepvaartdienst op te zetten.
Het onrechtmatige handelen van [gedaagde 2] rechtvaardigt een langer verbod om te concurreren dan contractueel is overeengekomen, om Van Uden in de gelegenheid te stellen orde op zaken te stellen.
Het verweer.
3.3. Levant c.s. voeren als verweer aan dat Van Uden altijd op de hoogte is geweest van de participatie van [gedaagde 2] in onder meer Medconro en Levtraco (voorheen Levant Transport Company). Zij betwisten dat sprake is geweest van belangenverstrengeling en/of fraude. Tevens betwisten Levant c.s. dat zij beschikken over de documenten en faxen waar Van Uden afgifte van dan wel inzage in vordert.
4. De beoordeling
4.1. Van Uden heeft voldoende aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij het door haar gevorderde verbod tot concurrentie, aangezien LCM c.s. hebben aangegeven slechts tot 16 maart 2008 geen concurrerende activiteiten te zullen verrichten.
Wat betreft de gevorderde stukken wordt overwogen dat Van Uden de spoedeisendheid bij het verkrijgen van deze stukken onvoldoende heeft onderbouwd. Nu bovendien onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat LCM c.s. over deze stukken beschikken, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
4.2. Gelet op de omstandigheid dat alleen [gedaagde 2] namens LCM gedurende vele jaren werkzaamheden heeft verricht voor Van Uden, moet artikel 10 van de overeenkomst aldus worden uitgelegd, dat onder ‘consulent’ ook [gedaagde 2] valt, alhoewel hij formeel geen werknemer van LCM is. LCM heeft de overeenkomst op 17 juli 2006 opgezegd, zodat overeenkomstig artikel 10 van de overeenkomst zowel LCM als [gedaagde 2] in ieder geval tot 16 maart 2008 aan het non-concurrentiebeding zijn gehouden.
4.3. Van Uden heeft echter aangevoerd dat een uitbreiding van de termijn tot twee jaar gerechtvaardigd is. Hiervoor is slechts aanleiding indien voldoende aannemelijk is dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens Van Uden heeft gehandeld, waardoor Van Uden in een positie is geraakt waarin niet aanvaardbaar zou zijn dat LCM en/of [gedaagde 2] reeds vanaf 16 maart 2008 concurrerende activiteiten zouden gaan verrichten.
4.4. Het verwijt van Van Uden, dat [gedaagde 2] haar niet op de hoogte heeft gesteld van zijn participaties, althans de mate daarvan, in Medconro, Levant en later Levtraco en Neptunex wordt weersproken door de door [gedaagde 2] overgelegde verklaringen van de heer [voormalig lijnmanager Van Uden], voormalig lijnmanager van Van Uden, de heer [voormalig statutair directeur Van Uden], voormalig statutair directeur van Van Uden, de heer [oprichter / aandeelhouder Medconro] en de heren [betrokkene 1 Orient], [betrokkene 2 Orient] en [betrokkene 3 Orient] van Orient. De heer [voormalig lijnmanager Van Uden] heeft verklaard te zijn geïnformeerd over de andere aandeelhouders in zowel Medconro als Levant. De heren van Orient hebben voorts verklaard tijdens een bespreking in de lente van 2004 de joint ventures tussen hen, [gedaagde 2] en de heer [oprichter / aandeelhouder Medconro] te hebben besproken met de heer [directeur Van Uden], directeur van Van Uden.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde 2] van de stelling dat hij Van Uden in het ongewisse heeft gelaten over zijn deelnemingen in andere ondernemingen, heeft Van Uden geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de juistheid van haar stelling aannemelijk maken.
4.5. Van Uden heeft haar stelling, dat [gedaagde 2] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige handelingen jegens haar, onder meer onderbouwd door overlegging van de verklaringen van de heer [oud werknemer 1 Orient] en zijn partner mevrouw [oud werknemer [oud werknemer 2 Orient], oud werknemers van Orient. Van deze verklaringen heeft dr. [betrokkene] een verslag opgesteld met daarbij enkele documenten ter ondersteuning van deze verklaringen. De verklaring van mevrouw [oud werknemer 2 Orient] houdt niet meer in dan een bevestiging van de verklaring van de heer [oud werknemer 1 Orient], die na een arbeidsconflict bij Orient is vertrokken.
4.6. De heer [oud werknemer 1 Orient] heeft in de eerste plaats verklaard over gelden die door Orient aan derden zijn uitbetaald door middel van overschrijvingen en die door deze derden weer contant aan Orient zijn geretourneerd. Dit zou een vorm van belastingontduiking zijn en [gedaagde 2] zou hiervan een aandeel hebben ontvangen. Wat er ook zij van de juistheid van deze verklaring, dit heeft geen betrekking op de relatie tussen Van Uden en LCM en/of [gedaagde 2] en kan derhalve geen aanleiding zijn voor verlenging van de termijn waarin LCM c.s. niet met Van Uden mag concurreren.
4.7. De heer [oud werknemer 1 Orient] heeft voorts verklaard dat Orient werknemers van het tallybedrijf omkocht om de afmetingen van door Van Uden vervoerde voertuigen aan te passen. Hierdoor zou Orient minder vrachtgeld met Van Uden hebben afgerekend dan zij werkelijk verschuldigd was en onder meer [gedaagde 2] zou hiervan financieel hebben geprofiteerd. Ter ondersteuning van deze verklaring heeft Van Uden lijsten overgelegd met daarop verschillende afmetingen per vervoerd voertuig en het verschil hiertussen. Uit deze lijsten kan echter niet worden opgemaakt door wie deze zijn opgesteld en aan wie deze lijsten zouden zijn gestuurd. Bovendien is niet betwist dat bij het beladen van een schip altijd een zogeheten super cargo intendent, in dienst van Van Uden, aanwezig is ter controle.
Met de verklaring van de heer [oud werknemer 1 Orient] en de overgelegde lijsten heeft Van Uden dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van het aanpassen van de afmetingen in het nadeel van Van Uden en dat [gedaagde 2] hiervan op de hoogte was en ervan profiteerde.
4.8. Ook de verklaring van de heer [oud werknemer 1 Orient] met betrekking tot de Israeli Militia Surcharge die door Medconro ten onrechte bij ladingontvangers in rekening zou zijn gebracht en gedeeltelijk ten goede zou zijn gekomen aan [gedaagde 2], wordt niet ondersteund door andere feiten of omstandigheden die dit aannemelijk maken. Van Uden heeft weliswaar gerechtsstukken uit Libanon overgelegd waarin is geconcludeerd dat deze gelden namens Van Uden zijn geïnd en niet aan Van Uden zijn afgedragen, maar aanwijzingen dat [gedaagde 2] hierbij betrokken zou zijn, bevatten deze stukken niet.
4.9. Tot slot heeft Van Uden gesteld dat [gedaagde 2] conceptrekeningen aan Orient zond waarin Orient naar believen mocht schrappen, in afwijking van de gebruikelijke tarieflijst, waarna Van Uden de uiteindelijke rekening opmaakte. LCM c.s. hebben hiertegen aangevoerd dat vrachtmanifesten vaak verkeerd werden geïnterpreteerd en dat om onjuiste facturen te voorkomen concepten naar Orient werden gestuurd ter controle. Eventuele verschillen zouden door de afdeling van de heer [voormalig lijnmanager Van Uden] zijn nagekeken en zo nodig zijn verbeterd. In de door LCM c.s. overgelegde verklaring van de heer [voormalig lijnmanager Van Uden] wordt deze werkwijze bevestigd. Van Uden heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens Van Uden heeft gehandeld door deze werkwijze.
4.10. Gelet op het bovenstaande wordt geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat LCM en/of [gedaagde 2] onrechtmatig jegens Van Uden hebben gehandeld. Voor uitbreiding van de termijn waarin LCM c.s. geen met Van Uden concurrerende activiteiten mag ontplooien is dan ook onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding.
4.11. Van Uden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Van Uden in de proceskosten, aan de zijde van Levant c.s. tot op heden begroot op:
aan vast recht € 251,00
aan salaris procureur € 816,00
totale kosten € 1.067,00 ;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2008.?