ECLI:NL:RBDOR:2007:BC2344

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/801123-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in dodelijk verkeersongeval door onvoldoende bewijs van schuld

Op 27 december 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 23 augustus 2007 te Zwijndrecht. De verdachte, bestuurder van een personenauto, kwam in botsing met een fietser, die als gevolg van het ongeval overleed. De officier van justitie had de verdachte primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), waarbij bewezen diende te worden dat het aan de schuld van de verdachte te wijten was dat het ongeval had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte er op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de fietser. De fietser had plotseling de voorrangsweg overgestoken zonder voorrang te verlenen, wat leidde tot de onvermijdelijke botsing. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Daarnaast was de verdachte ook subsidiair ten laste gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, dat het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg strafbaar stelt. De rechtbank oordeelde dat onder de geschetste omstandigheden ook geen sprake was van schending van dit artikel. De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW en sprak hem ook van dit subsidiaire ten laste gelegde feit vrij. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Dordrecht, onder leiding van voorzitter M.J.A. Plaisier, en in aanwezigheid van de andere rechters W.P.M. Jurgens en R.W. van Zuijlen.

Uitspraak

ATBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/801123-07
Zittingsdatum : 13 december 2007
Uitspraak : 27 december 2007
STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren in 19.. ,
[adres en woonplaats] .
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 augustus 2007 te Zwijndrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Lindtsedijk (kruising met de Dubbelweg/Kerkweg), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden,
immers heeft hij verdachte toen en aldaar
gereden met een snelheid, welke gelegen was tussen de 69 kilometer per uur en 80 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
met die snelheid het kruisingsvlak is opgereden en/of
dat hij verdachte op geruime afstand, te weten op ongeveer 170 meter het kruisingsvlak Lindtsedijk met de Dubbelweg en/of de Kerkweg heeft kunnen waarnemen en/of
niet voortdurend zijn volledige aandacht en/of zijn blik op het verkeer en/of de weg gehouden en/of
zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is hij verdachte niet, althans onvoldoende uitgeweken terwijl een op die weg rijdende fietser (dicht) genaderd was en doende was die weg over te steken en/of
(vervolgens (krachtig) geremd en/of
waardoor hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een voor hem op dezelfde weg bevindende fietser is aangereden en/of aangebotst, waardoor een ander (slachtoffer) werd gedood;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2007 te Zwijndrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Lindtsedijk (kruising met de Dubbelweg/Kerkweg), zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar en/of hinder voor het overige verkeer op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
immers heeft hij verdachte toen en aldaar
gereden met een snelheid, welke gelegen was tussen de 69 kilometer per uur en 80 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, en/of met die snelheid het kruisingsvlak is opgereden en/of dat hij verdachte op geruime afstand, te weten op ongeveer 170 meter het
kruisingsvlak Lindtsedijk met de Dubbelweg en/of de Kerkweg heeft kunnen waarnemen en/of
niet voortdurend zijn volledige aandacht en/of zijn blik op het verkeer en/of de weg gehouden en/of
zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is hij verdachte niet, althans onvoldoende uitgeweken terwijl een op die weg rijdende fietser (dicht) genaderd was en doende was die weg over te steken en/of (vervolgens (krachtig) geremd en/of waardoor hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een voor hem op dezelfde weg bevindende fietser is aangereden en/of aangebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren (met een vervangende hechtenis van 60 dagen) en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
4. De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op 23 augustus 2007 vond op de Lindtsedijk te Zwijndrecht ter hoogte van de kruising met de Dubbelweg en Kerkweg, een verkeersongeval plaats. De verdachte, die in een personenauto reed, is tegen een fietser gebotst, ten gevolge waarvan de fietser is overleden.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, danwel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Een slechts onvoorzichtig handelen is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
In de voorliggende zaak dient dus te worden beoordeeld of - tenminste - kan worden bewezen dat verdachte 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt omtrent de feiten het volgende vast:
- de verdachte reed in een personenauto over een voorrangsweg, te weten de Lindtsedijk;
- de fietser reed over een fietspad evenwijdig aan de Lindtsedijk en door een berm van de rijbaan gescheiden;
- verdachte en de fietser reden, alvorens zij bij de bewuste kruising aankwamen, in dezelfde rijrichting;
- verdachte naderde een voor hem overzichtelijke voorrangskruising, welke niet werd voorafgegaan door een verkeersbord met daarop de aanduiding dat dit een gevaarlijke kruising betrof;
- op genoemde kruising bevond zich geen gemarkeerde fietseroversteekplaats, noch een waarschuwingslicht, noch een bord met een aanduiding ter waarschuwing voor mogelijk overstekende fietsers;
- ter hoogte van de kruising eindigde het fietspad waarover de fietser reed, op een zijstraat (zijnde de Dubbelweg) van de Lindtsedijk en niet direct op de rijbaan van de Lindtsedijk;
- de fietser kon na het eindigen van het fietspad in diverse richtingen verder rijden. De fietser behoefde niet noodzakelijkerwijs de Lindtsedijk over te steken;
- op de kruising werd door middel het verkeersbord B1 en door haaientanden op de weg aangegeven dat het verkeer komend vanaf de Dubbelweg voorrang dient te verlenen aan het verkeer rijdende op de Lindtsedijk;
- de fietser is vlak voordat verdachte bij de kruising aankwam, zonder richting aan te geven en zonder voorrang te verlenen linksaf geslagen en de Lindtsedijk opgereden kennelijk om deze over te steken;
- verdachte heeft ondanks direct krachtig remmen en naar links sturen, niet meer kunnen voorkomen dat hij met zijn voertuig tegen de fietser is gebotst;
- verdachte reed met een snelheid die hoger lag dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur;
- uit technisch onderzoek is gebleken dat verdachte, ook indien hij maximaal 50 kilometer per uur had gereden, de aanrijding niet had kunnen voorkomen;
- het ongeval vond plaats bij daglicht en het uitzicht was voor beide bestuurders goed.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de fietser, het latere slachtoffer. Weliswaar dient een automobilist ook rekening te houden met fouten van anderen, maar uit het dossier zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die erop duiden dat de verdachte kon verwachten dat de fietser hem geen voorrang zou verlenen. Het betrof een overzichtelijke voorrangskruising. Door ineens vlak voor het voertuig van de verdachte de voorrangsweg over te steken, heeft het slachtoffer een plotselinge en voor de verdachte geenszins te verwachten handeling gepleegd. Een botsing was door de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk. Uit technisch onderzoek is immers gebleken dat verdachte, indien hij maximaal 50 kilometer per uur had gereden, de aanrijding evenmin had kunnen voorkomen. Voorts is niet gebleken dat het ongeval door meer oplettendheid van de zijde van de verdachte had kunnen worden voorkomen.
De rechtbank zal verdachte van het primair telastegelegde feit vrijspreken nu wettig en overtuigend bewijs wat betreft de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ontbreekt.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Het subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 5 WVW 1994 waarin wordt strafbaar gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, danwel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om de abstracte gevaarzetting/hinder maar om de gevaarzetting/hinder in de concrete omstandigheden. Bij de vraag of een bepaalde gedraging kan worden aangemerkt als gevaarzettend, gaat het om de gedraging in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden geen sprake is van schending door verdachte van artikel 5 WVW 1994. In het bijzonder wijst de rechtbank nog op het volgende:
- het uitzicht voor de verkeersdeelnemers was onbelemmerd;
- verdachte reed op een voorrangsweg
- de kruising was niet aangeduid als een gevaarlijke kruising
- het fietspad eindigde niet direct op de rijbaan van verdachte, maar op een zijweg, achter de haaientanden.
- verdachte heeft harder gereden dan ter plaatse was toegestaan. Het technisch rapport met betrekking tot het verkeersongeval bevat als conclusie dat de snelheid van verdachte heeft gelegen tussen de 69 en 80 km per uur. De getuigen (getuige 1) en (getuige 2), die in een personenauto kort achter de auto van verdachte reden, schatten de snelheid van verdachte op tussen de 50 en 60 km per uur. Nu in het technisch rapport is opgenomen dat het botspunt (conflictpunt) tussen verdachte en de fietser niet kan worden vastgesteld en dientengevolge de snelheid op het moment van botsen slechts kan worden herleid aan de hand van wetenschappelijke aannames, neemt de rechtbank niet een snelheid van tussen de 69 en 80 km per uur als uitgangspunt. De rechtbank komt op basis van de getuigenverklaringen en het technisch rapport tot het oordeel dat de snelheid van verdachte op het moment van de aanrijding heeft gelegen tussen de 60 en 65 km per uur De rechtbank acht deze snelheidsovertreding niet zodanig fors dat dit enkele feit de conclusie kan wettigen dat zonder meer gesproken kan worden van het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg.
De rechtbank acht op basis van de gedane vaststellingen niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. Verdachte wordt dan ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiar ten laste is gelegd en SPREEKT de verdachte daarvan VRIJ.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.A. Plaisier,
voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. R.W. van Zuijlen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 december 2007.