vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 64359 / HA ZA 06-2283
Vonnis van 19 december 2007
1. [eiser 1],
wonende te Dordrecht,
2. [eiser 2],
wonende te Dordrecht,
3. [eiser 3],
wonende te Dordrecht,
4. [eiser 4],
wonende te Dordrecht,
5. [eiser 5],
wonende te Cannes (Frankrijk),
6. [eiser 6],
wonende te Cannes (Frankrijk) ,
eisers,
procureur mr. P.C. van Houten,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
waarvan de zetel gevestigd is te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.A. Visser.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een dagvaarding van 30 maart 2006
- een conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 19 juli 2006, waarbij een comparitie is gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2006, inhoudende onder meer een wijziging van eis
- de door partijen overgelegde producties
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 15 oktober 2004 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] door of namens het Openbaar Ministerie in de woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht (verder: de woning) een geldbedrag van in totaal
€ 27.100,-- in beslag genomen. Ten tijde van de inbeslagname waren [betrokkene 1] en [eisers] aanwezig in de woning.
2.2. Een door de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid opgemaakte "kennisgeving van inbeslagneming", d.d. 15 oktober 2004 luidt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, als volgt:
‘(...)
BESLAG
In de woning aan de [adres] te Dordrecht de volgende voorwerpen in beslaggenomen,
(…)
GELD (…)
bedrag: 23.650 EURO in diverse coupures
eigenaar van het in beslag genomen goed:
ONBEKEND
(...)’
2.3. Een door de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid opgemaakte "kennisgeving van inbeslagneming", d.d. 15 oktober 2004 luidt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, als volgt:
(...)
BESLAG
In de woning aan de [adres] te Dordrecht de volgende voorwerpen in beslaggenomen,
(…)
GELD (…)
bedrag: 3.450 EURO in verschillende coupures
eigenaar van het in beslag genomen goed:
ONBEKEND
(...)’
2.4. Een proces-verbaal van de Politie Dordrecht/Zwijndr. Waard, dossiernummer. PL1810/04-507075, vermeldt – onder meer – het volgende:
‘(…)
Op (…) 15 oktober 2004 (…) werd [eiser 1] ev [eiser 4] gehoord.
(…) zij verklaarde dat:
- zij met haar man en vijf kinderen in de woning woont;
(…)
- er veel geld in huis is wat was gespaard door hen en hun kinderen;
(…)
Op (…) 15 oktober 2004 (…) werd [eiser 4] gehoord.
(…) verklaarde hij dat:
- hij totaal geen spaargeld had;
- het aangetroffen geld van zijn vrouw is;
(…)’
2.5. Op 2 november 2004 heeft de Belastingdienst Rijnmond, kantoor Dordrecht (verder: de Belastingdienst), executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Openbaar Ministerie ter zake van tegen [betrokkene 1] uitgevaardigde dwangbevelen voor een bedrag van in totaal € 23.423,71. Voorts is door de officier van justitie een bedrag van € 3.676,29 aan de gemeente Dordrecht overgemaakt ter voldoening aan een executoriale titel ten aanzien van [betrokkene 1].
2.6. Een brief van 14 december 2004, opgemaakt door de advocaat van [eisers] en gericht aan een medewerker van het arrondissementsparket Dordrecht, luidt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, als volgt:
‘(...)
Ik heb u medegedeeld dat de Officier van Justitie tijdens de raadkamerzitting heeft aangegeven dat er geen verdere noodzaak is om het strafvorderlijk beslag op het geld te laten voortduren. Mij is thans gebleken dat het strafvorderlijk beslag nog niet is opgeheven. Tevens is mij bekend dat de Ontvanger der Rijksbelastingen onder u beslag heeft gelegd op het geld, ter zake van openstaande belastingschulden.
Graag verzoek ik u mij omgaand te berichten of u het strafvorderlijk beslag gaat opheffen en in het bevestigende geval verzoek ik u mij tevens te berichten of u het geld ter beschikking gaat stellen aan de Ontvanger. Alsdan ontvang ik graag van u een afschrift van de door u ingevulde derdenverklaring en een motivering op basis waarvan u concludeert dat het geld eigendom zou zijn van de heer [eiser 4]. (…)’
2.7. Een brief van 28 december 2004, opgemaakt door de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Dordrecht en gericht aan de advocaat van [eisers] luidt -zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang- als volgt:
‘(...)
Mijn collega heeft reeds voor de zitting van 22 december 2004, waarop de zaak tegen de heer [eiser 4] is behandeld, besloten het strafvorderlijk beslag op de geldbedragen op te heffen. Dit betekent dat de bedragen in beginsel ter beschikking komen van degene onder wie deze bedragen in beslag zijn genomen. Op de zich in het dossier van deze strafzaak bevindende twee kennisgevingen van inbeslagneming met betrekking tot de in beslag genomen geldbedragen staat telkens dat deze onder de heer [eiser 4] in beslag zijn genomen. Inmiddels heeft de fiscus op 2 november jl. derdenbeslag gelegd op de strafvorderlijk in beslag genomen gelden tot een bedrag van € 23.423,71. Door het OM zal derhalve aan de bewaarder van de in beslaggenomen gelden worden bericht dat onze beslissing tot teruggave van het fiscale derdenbeslag zal moeten worden uitgevoerd.
(...)’
2.8. De officier van justitie is op enig moment overgegaan tot opheffing van het strafvorderlijk beslag op het geld. Vervolgens is van de inbeslaggenomen gelden een bedrag van € 25.491,18 (€ 23.423,71 en € 2.067,47 executiekosten) overgemaakt aan de Belastingdienst.
3. De vordering
3.1. [eisers] vorderen - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Staat veroordeelt tot betaling aan hen van een bedrag ad € 25.856,36, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
II. de Staat veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.158,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de Rechtbank in goede justitie zal bepalen;
III. de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding en te bepalen dat hij wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten, indien hij niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tot betaling is overgegaan.
3.2. [eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat (in de persoon van de officier van justitie) jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en daarom schadeplichtig is. Ter onderbouwing van die grondslag stellen zij het volgende.
3.3. Het op 15 oktober 2004 in beslaggenomen geld behoort toe aan [eisers] hetgeen de officier van justitie wist, althans had behoren te weten. [eisers] hebben hierover namelijk tegenover de politie verklaringen afgelegd en bovendien is hierover via de advocaat van eisers gecorrespondeerd met de officier van justitie.
Door vervolgens het in beslaggenomen geld over te maken aan de Belastingdienst en aan de gemeente Dordrecht heeft de officier van justitie een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van eisers, welke inbreuk een schadevergoedingsplicht met zich brengt. De schade bedraagt € 27.100,-, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
4. Het verweer
4.1. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding en met verklaring dat deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Met betrekking tot de teruggave van het beslag bestaat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die de gang naar de burgerlijke rechter afsluit, zodat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
4.2. De Staat voert ten verwere voorts aan dat de inbeslagneming rechtmatig heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft op goede gronden toepassing gegeven aan de hoofdregel van artikel 116 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu dit artikel bepaalt dat een inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven aan degene bij wie het in beslag is genomen. Hierbij zijn niet de uiteindelijke eigendomsverhoudingen doorslaggevend.
5. De beoordeling
5.1. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen van 10 november 2006 hebben [eisers] hun vordering verminderd met € 1.243,64, nu de kantonrechter bij vonnis van 2 november 2006 heeft beslist dat dit bedrag door de officier van justitie aan [eisers] dient te worden terugbetaald. De Staat heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar aangevoerd, zodat op basis van de gewijzigde vordering recht zal worden gedaan.
5.2. Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat [eisers] niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat zij de strafvorderlijke regelingen met betrekking tot de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen onbenut hebben gelaten.
5.3. Op grond van artikel 552a Sv kunnen belanghebbenden zich schriftelijk bij de raadkamer van de rechtbank beklagen over goederen die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen. De raadkamer zal vervolgens onderzoeken of het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager, omdat deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Deze beklagprocedure, zijnde een bijzondere rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed, is door [eisers] onbenut gelaten terwijl zij wel op de hoogte waren van de inbeslagneming (zij waren aanwezig in de woning tijdens de inbeslagneming en hebben hierover ook verklaringen afgelegd bij de politie). Ook de advocaat van [eisers] wist van de beslaglegging, zoals blijkt uit de briefwisseling tussen partijen. Het had derhalve op de weg van [eisers] gelegen genoemde procedure te volgen.
Volgens vaste jurisprudentie is er naast deze beklagprocedure in beginsel geen ruimte voor het instellen van een bij de civiele rechter op onrechtmatige (overheids)daad gegronde actie, behoudens in geval van bijzondere omstandigheden. De vordering van [eisers] komt, hoewel gebaseerd op onrechtmatige daad, er feitelijk op neer dat zij teruggave verlangen van het inbeslaggenomen geld.
5.4. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [eisers] in beginsel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor genoemd. Volgens [eisers] bestaat het onrechtmatig handelen door de Staat hierin dat, ondanks dat bekend was dat de in beslag genomen geldbedragen aan [eisers] en niet aan [betrokkene 1] toekwamen, de officier van justitie is overgegaan tot teruggave van het inbeslaggenomen geld aan [betrokkene 1] (waarna het geld is afgedragen aan de Belastingdienst en de gemeente Dordrecht). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
5.5. Ingevolge artikel 116 lid 1 Sv dient het openbaar ministerie het inbeslaggenomen voorwerp, zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave ervan, terug te geven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen. In het onderhavige geval zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] de in zijn woning aangetroffen geldbedragen op de voet van artikel 94 Sv onder hem in beslag genomen. Uit de verklaringen van [betrokkene 1] en de andere bewoners die daags na de inbeslagneming zijn afgelegd kan niet met zekerheid worden afgeleid aan wie de inbeslaggenomen geldbedragen toekomen, nu deze verklaringen onderling tegenstrijdig zijn. Gelet hierop heeft de officier van justitie op goede gronden het geld aan [betrokkene 1], als degene bij wie het was inbeslaggenomen, willen teruggeven, zodat in die zin van onrechtmatig handelen geen sprake is. Dit geldt te meer nu [eisers] hebben nagelaten een klaagschrift ex artikel 552a Sv in te dienen, ook op het moment dat zij ervan op de hoogte raakten dat het inbeslaggenomen geld aan [betrokkene 1] – die volgens hen niet rechthebbend is - zou worden teruggegeven.
5.6. Evenmin heeft de officier van justitie onrechtmatig gehandeld door niet te besluiten om, op de voet van artikel 116 lid 3 Sv, het inbeslaggenomen geld aan een ander of anderen terug te geven dan aan degene onder wie het in beslag genomen was. Voor een dergelijk besluit bestond immers, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van [betrokkene 1] en [eisers], redelijkerwijs geen aanleiding.
5.7. Namens [eisers] is op de comparitie van partijen van 10 november 2006 naar voren gebracht dat, doordat de officier van justitie reeds op 12 november 2004 het inbeslaggenomen geld aan de Belastingdienst heeft overgemaakt, [eisers] de toegang tot de beklagprocedure is ontnomen.
Los van de vraag of de weg naar het doen van strafvorderlijk beklag daadwerkelijk zou zijn afgesneden, overweegt de rechtbank dat, ook indien reeds op genoemde datum het geld aan de Belastingdienst is overgemaakt – hetgeen namens De Staat wordt betwist – dit [eisers] feitelijk niet zou hebben kunnen weerhouden een beklagprocedure te initiëren, nu gesteld noch gebleken is dat zij destijds van deze beweerdelijke overmaking aan de Belastingdienst kennis hadden.
5.8. Gelet op het voorgaande heeft het openbaar ministerie naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig gehandeld door de geldbedragen aan [betrokkene 1] terug te geven. Dat deze gelden vervolgens in verband met door de Belastingdienst gelegd executoriaal derdenbeslag en de executoriale titel van de gemeente Dordrecht aan de Belastingdienst respectievelijk de gemeente Dordrecht zijn overgemaakt maakt dit niet anders.
5.9. Daarnaast is de gestelde inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] niet komen vast te staan, nu [eisers] hun stellingen hiertoe onvoldoende hebben onderbouwd. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de advocaat van [eisers] medegedeeld dat er voor de stelling dat [eisers] eigenaar zijn van het geld niet meer bewijs voorhanden is dan hetgeen reeds bij dagvaarding is overgelegd, zodat bewijslevering reeds om die reden niet aan de orde is.
Overigens tekent de rechtbank aan dat niets [eisers] in de weg staat om hun gestelde eigendomsrechten op de geldbedragen tegenover [betrokkene 1] geldend te maken.
5.10. De slotsom is dat, nu ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot de gevolgtrekking zouden kunnen leiden dat de Staat onrechtmatig sprake is van onrechtmatig overheidshandelen, [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
5.11. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht € 620,00
- salaris procureur 1.158,00 (2 punten × tarief III € 579,00)
Totaal € 1.778,00
6. De beslissing
De rechtbank
I. verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun vorderingen tegen de Staat;
II. veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op € 1.778,00;
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk, mr. I. Bouter en mr. A.J. Japenga en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2007.?