vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 72900 / KG ZA 07-210
Vonnis in kort geding van 20 december 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.A. Visser,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Patandin te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 december 2007;
- de mondelinge behandeling van 13 december 2007;
- de conclusie van antwoord.
2.1. [eiser] is op 1 januari 2000 voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden als algemeen medewerker. Zijn laatst verdiende salaris bedroeg € 2.750,- bruto per maand. [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2007.
2.2. In de arbeidsovereenkomst is het navolgende non-concurrentiebeding opgenomen:
15.1 Het is werknemer niet toegestaan om binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking zelf binnen een kring met het kantoor van de werkgever als middelpunt en met een straal van 20 km in enigerlei vorm een kantoor, bedrijf of beroep gelijk, gelijkwaardig of aanverwant aan dat van de werkgever te vestigen, uit te oefenen, of te doen uitoefenen, het direct, hetzij indirect, als ook financieel in welke vorm ook bij een dergelijk kantoor, bedrijf of de uitoefening van zo'n beroep belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin enig aandeel van welke aard ook te hebben.
2.3. [eiser] wenst thans als makelaar o.g. werkzaamheden te verrichten voor [makelaarskantoor 1], een makelaarskantoor met vestigingen in Dordrecht en Zwijndrecht. [gedaagde] houdt [eiser] echter aan het non-concurrentiebeding. [eiser] is thans, door tussenkomst van [makelaarskantoor 1], werkzaam bij [makelaarskantoor 2] te Schiedam als assistent.
3.1. [eiser] vordert primair opschorting van het non-concurrentiebeding totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de gebondenheid van [eiser] aan het geding. Subsidiair vordert [eiser] een bedrag van € 25.000,- bij wege van voorschot ex artikel 7:653 BW.
[eiser] stelt dat het non-concurrentiebeding door functiewijziging zwaarder is gaan drukken en dat hij door handhaving van het non-concurrentiebeding onredelijk belemmerd wordt.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien hij bij [makelaarskantoor 1] in dienst wenst te treden en slechts tot 1 januari 2008 zeker is van een baan bij [makelaarskantoor 2].
4.2. Een non-concurrentiebeding moet opnieuw schriftelijk worden overeengekomen indien de wijziging in de arbeidsovereenkomst van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. Van belang hierbij is of en zo ja op grond waarvan die wijziging meebrengt dat het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken.
4.3. Uit de arbeidsovereenkomst is op te maken dat [eiser] bij aanvang van het dienstverband makelaardijwerkzaamheden in de ruime zin des woords ging verrichten. Deze werkzaamheden heeft [eiser] tot het einde van de arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] uitgevoerd. De promotie tot vestigingsmanager bracht weliswaar meer zelfstandigheid en enkele leidinggevende taken met zich mee, doch niet aannemelijk is dat door deze wijziging in functie, die met name interne gevolgen had, het non-concurrentiebeding zwaarder op [eiser] is gaan drukken. Dat [eiser] bij de functiewijziging een loonsverhoging heeft gekregen, maakt dit niet anders. Desgevraagd heeft [eiser] gezegd dat zijn ontwikkeling in het makelaarsvak een continue, ononderbroken lijn is geweest, van onzelfstandig en beperkt naar zelfstandig en breder. De verwachting bestaat dan ook niet dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het non-concurrentiebeding opnieuw overeengekomen had dienen te worden en dat het bestaande beding zijn gelding heeft verloren.
4.4. [eiser] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij door handhaving van het beding
onbillijk benadeeld wordt, in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde]. [gedaagde] heeft er, gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst en de investeringen die zij in de opleiding van [eiser] heeft gedaan, belang bij dat [eiser], die contacten onderhield met klanten, haar niet op korte afstand gaat beconcurreren op dezelfde markt. Voor deze markt geldt bovendien dat zij in aanzienlijke mate drijft op van mond tot mondreclame, zo is onweersproken door [gedaagde] gesteld.
4.5. [eiser] heeft de mogelijkheid om buiten het overeengekomen gebied makelaarswerkzaamheden te gaan verrichten. Het overeengekomen gebied is niet dermate ruim dat van [eiser] niet gevergd kan worden dat hij hierbuiten een nieuwe dienstbetrekking zoekt. Dat hij buiten Dordrecht aanvankelijk wellicht met minder salaris genoegen zal moeten nemen omdat hij de lokale markt niet goed kent, weegt niet op tegen het belang van [gedaagde] om gevrijwaard te worden van concurrentie door [eiser].
4.6. Subsidiair heeft [eiser] een voorschot gevorderd op een door [gedaagde] te betalen vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW. Indien een non-concurrentiebeding een werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn, kan de rechter voor de duur van de beperking besluiten dat de werkgever een vergoeding moet betalen. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij buiten het overeengekomen beperkte gebied geen makelaarswerkzaamheden zal kunnen verrichten. Evenmin heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat hij, na in een andere regio te zijn ingewerkt, niet in staat zal zijn een salaris te verdienen dat vergelijkbaar is met het salaris dat hij bij [gedaagde] verdiende. Omdat derhalve niet de verwachting bestaat dat de bodemrechter [eiser] een vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW zal toekennen, wordt de vordering tot een voorschot op een dergelijke vergoeding afgewezen.
4.7. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
aan vast recht €251,00
aan salaris procureur €816,00
totale kosten €1.067,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007.