vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 71320 / HA ZA 07-2469
Vonnis in verzet van 28 november 2007
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelij[eiser 2] [eiser 1],
gevestigd te Dordrecht,
2. [eiser 2],
wonende te Dordrecht,
procureur mr. G.J. Hubers.
opposanten,
[curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Postzegelhandel [bedrijfsnaam]
kantoorhoudend te Dordrecht,
procureur mr. A.F. Ammerlaan,
geopposeerde.
Partijen zullen hierna[eiser 1]n [eisers] genoemd worden. Afzonderlijk zullen opposanten als [eiser 1] en [eiser 2] worden aangeduid.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 augustus 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 15 november 2006 is het faillissement van de te Dordrecht gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Postzegelhandel [bedrijfsnaam] (hierna te noemen: [postzegelhandel]) uitgesproken, met aanstelling van [curator] als curator. [eiser 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [postzegelhandel]. [eiser 2] is de bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 1].
2.2. Uit de door de curator overgelegde lijst d.d. 12 februari 2007 van (voorlopig) erkende preferente crediteuren blijkt dat de Belastingdienst een vordering op [postzegelhandel] heeft van in totaal € 20.507,00. De lijst van (voorlopig) erkende concurrente crediteuren, eveneens gedateerd 12 februari 2007, bevat als voornaamste crediteur Falcon Vastgoed, met een vordering groot € 21.139,94.
3.1. De curator heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I zal verklaren voor recht dat [eisers] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag aan schulden in het faillissement van [postzegelhandel] voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan
en voorts [eisers] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd:
II tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen het bedrag van de schulden in het faillissement van [postzegelhandel] voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat;
III tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen een voorschot op het tekort ad € 57.000,-;
IV tot vergoeding van € 1.000,- voor door de curator gemaakte buitengerechtelijke kosten;
V in de kosten van de onderhavige procedure, daaronder begrepen de beslagkosten.
3.2. De curator heeft hiertoe gesteld dat [eiser 1], ondanks daartoe meermalen door hem te zijn aangemaand, heeft nagelaten de administratie van [postzegelhandel] aan hem ter hand te stellen. Daarnaast is de in de correspondentie genoemde vragenlijst onvolledig en niet waarheidsgetrouw door [eiser 2] ingevuld. De curator kan hierdoor geen inzicht verkrijgen in de geldstromen die vóór het faillissement van [postzegelhandel] hebben plaatsgevonden. Voorts wijst de curator erop dat uit de registers van de Kamer van Koophandel blijkt dat over de drie jaren voorafgaand het faillissement geen jaarstukken van [postzegelhandel] zijn gedeponeerd.
3.3. Op grond van het voorgaande stelt de curator dat [eiser 1] ex artikel 2:248 BW als bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor het gehele tekort in het faillissement van [postzegelhandel]. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het is aannemelijk dat het wanbeleid een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [postzegelhandel]. De curator beroept zich daarbij op het wettelijk vermoeden van lid 2 van artikel 2:248 BW. Er is sprake van een onweerlegbaar vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur, aangezien niet is voldaan aan de verplichtingen ex artikel 2:10 en 2:394 BW. De curator baseert de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser 2] op artikel 2:11 BW.
3.4. Bij het verstekvonnis van 13 juni 2006 zijn de vorderingen van de curator toegewezen behoudens de buitengerechtelijke kosten en is [eisers] veroordeeld in de proceskosten.
3.5. [eisers] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de curator alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, althans dat die vordering wordt beperkt tot een bedrag van
€ 17.000,00, met veroordeling van de curator in de kosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.6. [eisers] voert hiertoe aan dat aan de curator wel degelijk inlichtingen zijn verstrekt met betrekking tot de boekhouding van [postzegelhandel]. Al enige tijd geleden is aan de curator een diskette/cd-rom met de boekhouding verstrekt. [eisers] heeft twee ondernemingen: [postzegelhandel] en [bedrijfsnaam] Postzegelgroothandel B.V. (hierna: [postzegelgroothandel]). Van laatstgenoemde onderneming zijn in 2002 of 2003 het klantenbestand en de goodwill verkocht. In 2004 is [postzegelgroothandel] failliet gegaan en is de administratie ervan naar de curator gegaan. De overige administratie was opgeslagen bij een derde en is uiteindelijk door een brand verloren gegaan. Van aansprakelijkheid is derhalve geen sprake, nu de administratie buiten de schuld van [eisers] is vernietigd. Voor zover [eisers] wel aansprakelijk zijn, betwisten zij de voorlopig erkende vorderingen tot een bedrag van € 40.000,-.
Aansprakelijkheid bestuurders bij faillissement
4.1. Ingevolge artikel 2:248 lid 2 BW heeft het bestuur zijn taak onbehoorlijk vervuld indien het niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de artikelen 2:10 en 2:394 BW. Hieraan is het vermoeden verbonden dat zulks een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Tegen dit vermoeden kan het bestuur wel tegenbewijs leveren.
4.2. Als onbetwist staat vast dat over de drie jaren voorafgaand aan het faillissement geen jaarstukken van [postzegelhandel] zijn gedeponeerd. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan hetgeen in artikel 2:394 BW is bepaald.
4.3. Met betrekking tot de boekhouding heeft de curator tijdens de comparitie van partijen erkend in 2004 naar aanleiding van het faillissement van [postzegelgroothandel] een cd-rom te hebben ontvangen. De - volgens de curator nauwelijks te ontcijferen- gegevens op die cd-rom betroffen echter de boekhouding van [postzegelgroothandel], zodat daaruit geen inzicht kon worden gekregen in de vermogenspositie van de onderneming [postzegelhandel], zo stelt de curator. [eisers] heeft hier tegen in gebracht dat [postzegelgroothandel] en [postzegelhandel] een samengestelde boekhouding hadden, zodat uit de gegevens van de cd-rom ook de cijfers van [postzegelhandel] zouden moeten blijken.
4.4. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Op basis van artikel 2:10 lid 1 BW is het bestuur verplicht een zodanige administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de vennootschap kunnen worden gekend. Als onbetwist staat vast dat de curator de cd-rom reeds in 2004 heeft ontvangen, dus twee jaar vóór het faillissement van [postzegelhandel]. Dat de gegevens op de cd-rom geen inzicht bieden in de rechten en verplichtingen van [postzegelhandel] gedurende de jaren 2005 en 2006 behoeft naar het oordeel van de rechtbank reeds op die grond geen nadere motivering. Voorts betwist [eiser 1] niet dat is nagelaten een op papier gestelde balans en staat van baten en lasten aan de curator te verstrekken. Op grond van artikel 2:10 lid 4 BW is het bestuur hiertoe echter wel verplicht.
4.5. Hieruit volgt dat [eiser 1] haar verplichtingen op grond van voornoemd artikel niet is nagekomen. Zo er sprake van is geweest dat de administratie van [postzegelhandel] bij een derde was opgeslagen en door een brand is vernietigd, ontslaat dat [eiser 1] als bestuurder niet van haar verantwoordelijkheid een deugdelijke administratie van de gefailleerde onderneming te voeren en te bewaren.
4.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat moet worden vastgesteld dat [eiser 1] niet heeft voldaan aan de op haar als bestuurder rustende verplichtingen ingevolge artikel 2:10 en 2:394 BW. Dit betekent dat [eiser 1] haar taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat - weerlegbaar - vermoed wordt dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Om dit vermoeden te weerleggen had [eiser 1] aannemelijk moeten maken dat andere feiten en omstandigheden dan haar onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. [eiser 1] heeft op dat punt echter onvoldoende gesteld. Immers, er is slechts opgemerkt dat de activiteiten van [postzegelhandel] op enig moment zijn gestopt. Om welke reden dat is gebeurd is niet duidelijk geworden, noch is een andere mogelijke oorzaak van het faillissement genoemd. De conclusie is dan ook dat het wettelijk vermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW niet is weerlegd.
4.7. Op grond van het voorgaande is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser 1]. Ingevolge artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van [eiser 1] tevens op [eiser 2] als bestuurder van [eiser 1]. De verklaring van recht ligt derhalve voor toewijzing gereed, zodat het verstekvonnis in zoverre in stand kan blijven.
4.8. Bestuurders kunnen op de voet van art. 2:248 BW jo 2:11 BW aansprakelijk zijn voor het bedrag aan schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Uit de stellingen van de curator is aannemelijk geworden dat sprake is van een faillissementstekort, aangezien de schulden niet kunnen worden voldaan uit de vereffening van de overige baten.
4.9. De curator heeft in de verstekprocedure gevorderd dat [eisers] worden veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort, nader op te maken bij staat. De rechtbank overweegt echter dat, nu het niet onaannemelijk is dat het tekort reeds thans kan worden vastgesteld, het de voorkeur verdient - ter voorkoming van een onnodige extra procedure - partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten omtrent de hoogte van het tekort. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tijdens de comparitie van partijen zijdens de curator is opgemerkt dat inmiddels een deel van de vordering - groot
€ 14.360,82 - als betwist wordt beschouwd.
4.10. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen opdat de curator bij akte onderbouwd aan kan geven welk bedrag zij thans nog vordert van [eisers]. Laatstgenoemde kan hierop bij antwoordakte reageren.
I. verwijst de zaak naar de rol van 9 januari 2008 voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.10 door de curator en bepaalt dat [eisers] vervolgens hierop bij antwoordakte kan reageren;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Japenga en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007