vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 62824 / HA ZA 06-2015
Vonnis van 7 november 2007
1. [eiser 1],
en
2. [eiser 2],
beiden wonende te Dordrecht,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.A. Visser,
1. [gedaagde 1],
en
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Dordrecht,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.H. Silfhout.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de door partijen overgelegde producties
- de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities.
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Op 2 januari 2002 hebben [eisers], krachtens koopovereenkomst van 1 oktober 2001, van [gedaagden] geleverd gekregen de woning gelegen aan de Toulonselaan 2 te Dordrecht (hierna te noemen: de woning).
2.2. Een 'Rapportage bouwtechnische keuring' betreffende de woning, in opdracht van [eisers] opgesteld door [werkn[adviseur BouwCheck] van Bouwkundig Adviesbureau BouwCheck (hierna: [adviseur BouwCheck]), d.d. 7 september 2001, vermeldt onder meer het volgende:
'Waarderingsnorm en afkortingen:
(...) V= Voldoende; M= Matig
(...)
1e verdieping Waardering Kosten
1.08 Wandafwerking (...) V/M
1.09 Plafonds (...) V
(...)
1.17 Badkamer(incl. tegelwerk
en sanitair) (...) Badkamer renovatie M PM
Totale kosten P.M.-posten Par. 1.17 fl 12.500
Begane grond Waardering
0.09 Plafonds (...) V
2.3. Op 9 december 2003, 6 januari 2004 en 13 april 2004 hebben op verzoek van [eisers] voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden.
2.4. [eisers] hebben hun vordering eerder -bij dagvaarding van 20 december 2004 - aan de rechtbank Dordrecht voorgelegd. Bij vonnis van 12 oktober 2005 heeft de rechtbank de vorderingen van [eisers] afgewezen, op grond van de volgende overweging:
'Aangezien de grondslag van de vordering niet tot schadevergoeding kan leiden, zal reeds daarom de geldvordering worden afgewezen. Gelet daarop hebben [eisers] geen zelfstandig belang bij de, eveneens op dwaling gebaseerde, vordering tot een verklaring van recht, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.'
3.1. [eisers] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat [gedaagden] hun rechtsplicht hebben geschonden door, bij gelegenheid van de onderhandelingen over de aankoop van het verkochte dan wel anderszins, op eigen initiatief dan wel op verzoek, [eisers] niet, althans niet in voldoende mate, in te lichten over het feit dat de stucplafonds en de badkamermuur in het verkochte kort daarvoor waren overgeschilderd of overgesausd en (provisorisch) gerepareerd met het kennelijke doel de daar aanwezige gebreken te verhullen, en dat in het verkochte sprake was van trillingshinder van dien aard dat het woongenot daardoor in redelijkheid werd aangetast.
B. primair: de gevolgen van de overeenkomst van 1 oktober 2001, gesloten tussen [eisers] als kopers en [gedaagden] als verkopers van het pand met ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen aan de [adres] Dordrecht, voorheen uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie K, nummer 3332, voor het geheel groot 5 aren 48 ca, te wijzigen op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW, ter opheffing van het nadeel dat [eisers] bij instandhouding van de overeenkomst lijden, in dier voege dat [gedaagden] worden veroordeeld om aan [eisers], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen de somma van € 105.558,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met die der algehele voldoening;
subsidiair: tot veroordeling van [gedaagden] om aan [eisers], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de door hen wegens wanprestatie geleden schade, groot € 105.558,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met die der algehele voldoening;
C. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de kosten en taxen van het voorlopige getuigenverhoor.
3.2. Zij stellen daartoe primair dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst. [gedaagden] hebben, toen hen door [eisers] expliciet werd gevraagd naar de aanwezigheid van trillingshinder, ten onrechte meegedeeld niet bekend te zijn met omstandigheden die het woongenot zouden kunnen verminderen. Bovendien hebben [gedaagden] niet meegedeeld dat recent plafonds en de badkamermuur waren geschilderd om scheurvorming te camoufleren. Indien [eisers] voor het sluiten van de overeenkomst hadden geweten dat er sprake was van trillingshinder en indien zij hadden geweten dat sprake was van scheurvorming in de plafonds en in de badkamermuur, hadden zij niet onder dezelfde voorwaarden de woning gekocht.
Subsidiair stellen [eisers] dat, nu [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen, zij gerechtigd zijn tot vergoeding van de door dit tekortschieten geleden schade.
3.3. [eisers] stellen dat zij er geen belang bij hebben de vernietiging van de overeenkomst in te roepen. Zij wensen primair wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het ondervonden nadeel. Subsidiair vorderen zij vergoeding van de wegens de wanprestatie van [gedaagden] door hen geleden schade, welk schadebedrag gelijk is aan eerdergenoemd nadeel.
Het nadeel bestaat uit:
* waardevermindering van de woning als gevolg van de trillingshinder, getaxeerd op € 88.487,14;
* herstelkosten voor de plafonds, begroot op € 6.702,46;
* herstelkosten badkamermuur, begroot op € 4.040,--.
Daarnaast vorderen zij de kosten gemaakt ter bepaling van de aard en de hoogte van de schade, bestaande uit de kosten van expert [expert] ad € 1.844,50, de kosten van het rapport van Ifco ad € 1.509,07 en de kosten voor juridische bijstand voorafgaande aan de procedure ad € 2.975,-- (inclusief BTW).
3.4. [gedaagden] doen een beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eisers], nu reeds een bindende uitspraak is gedaan in een eerdere procedure. Zij stellen daartoe dat [eisers], teneinde de onderhavige vorderingen nogmaals aan de rechter voor te leggen, uitsluitend hoger beroep ten dienste stond. Door zo te handelen hebben [eisers] misbruik gemaakt van hun procesbevoegdheid, nu [gedaagden] onevenredig in hun processuele belangen zijn geschaad. Voorts - subsidiair - stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat [eisers] hebben gehandeld in strijd met de goede procesorde door hun vorderingen opnieuw aan de rechtbank voor te leggen.
3.5. [gedaagden] hebben ten aanzien van de trillingshinder aan [eisers] tegengeworpen dat [eisers], gezien het tijdsverloop tussen de ontdekking van dit door [eisers] gestelde gebrek en de kennisgeving daarvan aan [gedaagden], in verband met artikel 7:23 lid 1 BW, niet tijdig hebben geklaagd. Dit staat aan een beroep op dwaling in de weg, aldus [gedaagden] Voorts betwisten zij op de hoogte te zijn geweest van mogelijke scheurvorming.
3.6. [gedaagden] vorderen, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eisers] tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Zij stellen hiertoe dat [eisers] onrechtmatig hebben gehandeld door geen gebruik te maken van een rechtsmiddel tegen het vonnis van 12 oktober 2005 en in plaats daarvan de onderhavige procedure aanhangig te maken.
Het verweer in reconventie
3.7. [eisers] stelt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen, en concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het gaat om de vraag of de eerdere beslissing van de rechtbank van 12 oktober 2005 in de weg staat aan behandeling van de onderhavige vordering. Bij beantwoording hiervan gaat het erom of aan die eerdere beslissing gezag van gewijsde toekomt, waarop [gedaagden] zich kennelijk wensen te beroepen. Artikel 236 Rv bepaalt: 'Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht'.
4.2. Bij vonnis van 12 oktober 2005 heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen op grond van haar oordeel dat de grondslag van de vordering - dwaling - niet tot een schadevergoedingsverplichting kan leiden. Hierdoor is de rechtbank niet toegekomen aan een oordeel aangaande de rechtsbetrekking in geschil, nu niet is vastgesteld of sprake is geweest van dwaling.
4.3. Om dezelfde reden kan een beroep op misbruik van procesbevoegdheid en op strijd met de goede procesorde niet opgaan. [eisers] zijn derhalve ontvankelijk in hun vordering.
4.4. De door [eisers] aan de woning geconstateerde gebreken zijn - voor zover in dit geding van belang -:
I. trillingshinder;
II. scheurvorming in een muur in de badkamer en in de plafonds op de begane grond en de eerste verdieping.
Ad I. Trillingshinder; klachtplicht koper:
4.5. Ingevolge artikel 7:23 BW dient de koper binnen bekwame tijd na ontdekking van het gebrek de verkoper daarvan in kennis te stellen. De ratio van deze bepaling is de verkoper te beschermen tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, waarbij nog komt dat de verkoper niet langer dan redelijkerwijs noodzakelijk is rekening moet behoeven te houden met onzekerheid omtrent zijn vermogenspositie door de mogelijke terugbetaling van (een deel van) de koopsom.
4.6. [eisers] stellen dat zij, kort nadat zij de woning hadden betrokken (eind januari 2002), reeds hebben vastgesteld dat sprake was van trillingshinder, hetgeen door hen werd beschouwd als een aantasting van hun woongenot. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] op korte termijn na het ontdekken van het gestelde gebrek [gedaagden] hierop hebben aangesproken. De brief met aansprakelijkstelling van 24 april 2002 van [eisers] aan [gedaagden] vermeldt immers niets over trillingshinder. Bijna twee jaar na de levering van de woning, in december 2003 en januari 2004, hebben op verzoek van [eisers] voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden, waarna in de zomer van 2004 op instigatie van [eisers] een onderzoek naar de trillingshinder is uitgevoerd door Ifco. De rapportage van dit bureau dateert van 12 juli 2004. Vervolgens hebben [eisers] op 20 december 2004, derhalve vijf maanden na het uitbrengen van het rapport, [gedaagden] gedagvaard.
4.7. Gelet op het hiervoor beschreven tijdsverloop kan niet gezegd worden dat [eisers] tijdig hebben geklaagd. Behoudens zeer bijzondere omstandigheden valt redelijkerwijs niet in te zien waarom [eisers] met de in artikel 7:23 BW bedoelde kennisgeving aan [gedaagden] bijna twee jaar mochten wachten.
4.8. Als verklaring voor het wachten met het melden van de klacht aan [gedaagden] hebben [eisers] aangevoerd dat zij aanvankelijk in dubio verkeerden over de vraag of de trillingshinder als normaal moest worden beschouwd. Tevens voorzagen zij een bewijsprobleem ten aanzien van de mededelingen zijdens [gedaagden] Deze omstandigheden dienen echter voor rekening van [eisers] te blijven. Van een bijzondere omstandigheid als in 4.7 genoemd is in ieder geval geen sprake.
4.9. [eisers] hebben nog aangevoerd dat artikel 7:23 BW niet aan de orde is, nu de afgeleverde zaak voldeed aan de overeenkomst. Voor zover zij hiermee hebben willen betogen dat dit artikel niet van toepassing is op een vordering wegens dwaling, geldt dat het onbenut laten verstrijken van de in art. 7:23 BW bedoelde termijn niet alleen in de weg staat aan een beroep van de koper op een tekortkoming van de verkoper, maar ook aan een verweer of vordering op grond van dwaling, gebaseerd op feiten die eveneens de stelling zouden kunnen rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt (HR 29 juni 2007, LJN AZ7617).
4.10. Uit het voorgaande volgt dat het verweer doel treft. Dit leidt ertoe dat de vordering met betrekking tot de trillingshinder zal worden afgewezen, zowel op grond van dwaling (primair) als wanprestatie (subsidiair). Aan de overige stellingen en weren aangaande dit punt zal worden voorbijgegaan.
Ad II. Scheurvorming muur badkamer en plafonds
4.11. Van dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 is sprake, 'indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten' en 'indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten'. In de onderhavige zaak gaat het er dus om of [gedaagden] in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling van [eisers] wisten of behoorden te weten, hen had behoren in te lichten en dat nagelaten heeft.
4.12. [eisers] stellen dat [gedaagden] de scheurvorming en het gat in de badkamermuur hebben gecamoufleerd, met als doel het pand beter verkoopbaar te maken. Deze stelling berust echter op veronderstellingen en wordt door [eisers] op geen enkele wijze onderbouwd. [gedaagden] ontkennen ten stelligste dat de plafonds kort voor de verkoop - ter verhulling van enig gebrek - zijn overgesausd en dat zij een gat in de muur van de badkamer provisorisch hebben gedicht of laten dichten.
4.13. Bouwkundig adviseur [adviseur BouwCheck] heeft ten tijde van de aankoop van de woning de plafonds als "voldoende" getaxeerd. Ingenieur [ingenieur] heeft naar aanleiding van de klacht van [eisers], zoals volgt uit na te noemen brief, de gestelde gebreken in de woning op 10 juli 2002 nader onderzocht. Bij brief van 22 augustus 2002 concludeert hij op grond van zijn bevindingen als volgt:
'1- plafonds:
De plafonds worden ten tijde van de verkoop omschreven als "voldoende". Zij voldoen nog steeds aan deze kwalificatie. (...) de heer [adviseur BouwCheck] maakt niet specifiek melding van scheuren in zijn rapport; doch indien er geheel geen scheuren zouden zijn zouden de plafonds de kwalificatie "zeer goed" moeten hebben.
Ik deel de mening van de heer van de Bosch niet dat de plafonds voor de verkoop speciaal overgeschilderd zouden zijn. Op meerdere plaatsen is zichtbaar dat o.a. behangwerk van een later datum is dan het schilderwerk aan plafonds. Hoe e.e.a. ook zij: de plafonds voldoen zeker nog aan de ten tijde van de verkoop gestelde kwalificatie.
(...)
5- Defecte badkamerkraan.
De schade is vooral schimmel en bladderende verf. (...) Van deze "gebreken" wordt in het rapport geen andere melding gemaakt dan dat voor een functionele badkamer renovatie een bedrag van twaalfeneenhalfduizend gulden wordt gereserveerd. Ik denk dat het relatief snelle ontstaan van schimmel en bladders een gevolg is van een intensiever gebruik en mogelijk een ander ventilatieregime. De horizontale scheur in de wand naast de deur verbaast gezien de scheefstand van het huis niet, maar deze scheur is op deze plek m.i. nog niet eerder opgetreden; in elk geval is geen eerder spoor van herstel zichtbaar.
(...)
CONCLUSIE
Mij is niet gebleken dat de fam. Wong Chung, zoals de heer van den Bosch in zijn brieven beweert, gebreken in/aan het huis zou hebben gecamoufleerd en/of in gebreke is gebleven wat de levering betreft. Ik kan niet anders constateren dan dat het pand op dit moment overeenstemt met hetgeen in de rapportage van de heer [adviseur BouwCheck] is vastgelegd en dat derhalve van schade geen sprake is.'
4.14. [eisers] hebben een rapportage van bouwkundig expert [expert] (hierna: [expert]) in het geding gebracht, welke expert zij een second opinion hebben gevraagd na de voor hen onbevredigende uitkomst van het onderzoek door ir. [ingenieur]. Expert [expert] concludeert dat de scheurvorming moet zijn gerepareerd of verhuld door een sauslaag. Hij baseert deze conclusie op de witte strepen op het behang bij de aansluiting aan het plafond. Ir. De Vos komt echter tot een tegengestelde conclusie, en wel op grond van het feit dat op sommige plekken zichtbaar is dat het behangwerk van later datum is dan het schilderwerk aan plafonds. Wat daar verder van zij, er kan niet worden vastgesteld dat [gedaagden] hebben getracht een mogelijke scheurvorming in de plafonds te verhullen. Evenmin is komen vast te staan dat op hen omtrent die scheurvorming een mededelingsplicht rustte. Dit geldt te meer als in ogenschouw wordt genomen de ouderdom van het pand (bijna 100 jaar) en de scheefstand ervan, met welke feiten [eisers] bekend waren.
4.15. Met betrekking tot de badkamermuur merkt de rechtbank op dat in het rapport van [adviseur BouwCheck] melding wordt gemaakt van de noodzaak van renovatie van de badkamer. Hieruit volgt dat [eisers] voldoende op de hoogte waren, althans konden zijn, van de - matige - staat van de badkamer. De stelling dat [gedaagden] gebreken zouden hebben verzwegen dan wel deze zouden hebben gecamoufleerd is derhalve niet gebaseerd op feiten.
4.16. Nu ook overigens niet is aangetoond dat [gedaagden] de gestelde gebreken hebben verhuld dan wel verzwegen, is van dwaling geen sprake. Voor zover [eisers] hun vordering hebben gebaseerd op wanprestatie is daarvan al evenmin gebleken. Overigens onderbouwen [eisers] hun subsidiaire stelling dat genoemde gebreken van dien aard zijn dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen, waardoor [eisers] schade leiden, in het geheel niet feitelijk, zodat ook op die grond geen toewijzing van de vordering onder B, subsidiair, kan volgen.
4.17. Nu [eisers] ontvankelijk zijn in hun vordering in conventie en derhalve geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens [gedaagden], zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.18. [eisers] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. [gedaagden] zullen in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld.
De kosten in conventie aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht 1.100,00
- salaris procureur 5.684,00 (4 punten × tarief V € 1.421,00)
Totaal € 6.784,00
De kosten in reconventie aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- salaris procureur € 904,00 (2 punten × tarief II € 452,00)
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 5.684,00 aan salaris van de procureur en € 1.100,00 aan vast recht;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst de vordering af;
5.5. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 904,00 aan salaris van de procureur.
5.6. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Japenga en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.