vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 69796 / HA ZA 07-2260
Vonnis van 7 november 2007 (bij vervroeging)
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J. Visser,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T.E.D. TERMO ELECTRO DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
procureur mr. V.J. Groot.
Partijen zullen hierna [eiser] en TED genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 23 oktober 2007 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] was voorheen bestuurder en aandeelhouder van PMI Engineering B.V. (verder: PMI). PMI was werkzaam op het gebied van uitzending en detachering van industrieel personeel.
2.2. PMI heeft een procedure gevoerd tegen TED voor de rechtbank Dordrecht, stellende dat TED op basis van overeenkomst een vergoeding is verschuldigd aan PMI voor door PMI eind 2002/begin 2003 gedetacheerd personeel.
2.3. In die procedure heeft de rechtbank als vaststaand feit aangenomen dat personeel van PMI heeft gewerkt op een project dat door TED was aangenomen. De rechtbank wees de vordering bij eindvonnis van 24 augustus 2005 echter af omdat niet was komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten tot het inhuren van personeel. Nadat de rechtbank in een tussenvonnis had meegedeeld te overwegen de rechtsgronden aan te vullen met ongerechtvaardigde verrijking, overwoog zij daarover in het eindvonnis, dat die weg "in dit geval niet begaanbaar is. Het aannemen van verrijking aan de kant van TED vereist immers een aanvulling van de feitelijke stellingen, die de rechter niet is toegestaan. De rechtbank zal de zaak derhalve afdoen op uitsluitend de oorspronkelijke door PMI aangevoerde grondslag."
2.4. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.5. PMI heeft enig moment haar naam gewijzigd in Tipo Engineering B.V. (zij blijft verder aangeduid met haar oude naam, PMI).
2.6. PMI is op 19 september 2006 failliet verklaard.
3.1. [eiser] vordert dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt verklaard voor recht dat [eiser] een vordering heeft op TED op grond van ongerechtvaardigde verrijking, en voorts - bij toewijzing van het voorgaande - dat TED wordt veroordeeld tot schadeloosstelling van [eiser] met een door de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, met veroordeling van TED in de kosten van dit geding.
[eiser] baseert deze vordering op de volgende stellingen.
3.2. PMI heeft eind 2002/begin 2003 personeel ter beschikking gesteld van TED, die in onderaanneming van Sicon B.V. werkzaamheden verrichtte. TED heeft voor het personeel van PMI 900 manuren in rekening gebracht bij Sicon B.V., die, onder aftrek van een korting, aan TED heeft betaald. PMI heeft geen enkele vergoeding ontvangen voor de 900 ten behoeve van TED bestede manuren, terwijl PMI haar eigen personeel wel heeft betaald. Op grond van deze feiten is sprake van ongerechtvaardigde verrijking van TED ten koste van PMI en dient TED een vergoeding te betalen aan PMI.
3.3. PMI heeft de vordering die zij wegens deze feiten op TED had, op 31 mei 2005 gecedeerd aan [eiser].
4.1. TED concludeert tot afwijzing van de verklaring voor recht en niet ontvankelijk verklaring in, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Zij voert als verweer het volgende aan.
4.2. De rechtbank heeft zich in de eerste procedure al over de vordering uitgelaten in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis. De bindende kracht van dat vonnis geldt ook voor [eiser] als rechtsopvolger van PMI.
4.3. Er is geen sprake van een rechtsgeldige cessie. In dit verband wordt betwist dat de cessieakte, waar [eiser] zich op beroept, op 31 mei 2005 is opgemaakt. De cessie is voorafgaand aan de huidige procedure ook niet aan TED meegedeeld.
4.4. Door perikelen rond het inzetten van personeel heeft Sicon B.V., als opdrachtgever van TED, TED slechts een deel van de oorspronkelijke opdracht laten afmaken. TED heeft daardoor schade geleden en is niet verrijkt. PMI is ook niet verarmd.
5. De beoordeling
5.1. [eiser] stelt dat PMI haar vordering op TED aan hem, [eiser], heeft overgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] echter geen eigenaar van de vordering van PMI geworden. Daarom moet zijn vordering worden afgewezen. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
5.2. De overdracht van de vordering is neergelegd in een akte, die [eiser] als productie 1 in het geding heeft gebracht. Het gaat hier om een onderhandse akte met datum 31 mei 2005. TED betwist dat de akte daadwerkelijk op die datum is opgemaakt. De rechtbank hoeft niet op dat verweer in te gaan, vanwege het volgende.
Ook als de datum correct is, is deze akte op zichzelf niet voldoende om een voltooide overdracht te bewerkstelligen. Daarvoor is ook nodig dat de vordering is geleverd en voor levering van de vordering is - nu de overdracht is neergelegd in een onderhandse akte - mededeling aan TED noodzakelijk (artikel 3:94 lid 1 BW).
Zonder die mededeling is [eiser] geen eigenaar van de vordering geworden.
5.3. Die mededeling moet voorts zijn gedaan vóór de dag waarop de verkoper van de vordering - PMI - failliet is verklaard. Dus voor 19 september 2006. Artikel 35 Fw bepaalt immers dat een levering niet meer geldig kan geschieden als vóór de dag van de faillietverklaring nog niet alle vereiste handelingen hebben plaatsgevonden.
5.4. [eiser] stelt dat de overdracht van de vordering is meegedeeld door middel van de dagvaarding. Die dagvaarding is echter uitgebracht op 16 april 2007, dus na het faillissement van PMI.
5.5. [eiser] stelt voorts dat de cessie is meegedeeld door middel van de brief van 29 mei 2006 van zijn advocaat aan de advocaat van TED. Die datum ligt wel voor het faillissement van PMI. Naar het oordeel van de rechtbank kan die brief echter niet als mededeling in de zin van artikel 3:94 BW worden beschouwd, vanwege het volgende.
5.6. Artikel 3:94 BW bepaalt dat de mededeling wordt gedaan aan de persoon tegen wie de over te dragen vordering geldend kan worden gemaakt. Dat is in dit geval TED. De brief van de advocaat van [eiser] was echter niet aan TED gericht, maar aan haar advocaat. Die advocaat heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij de brief niet als mededeling van een cessie heeft opgevat en dat hij naar aanleiding van die brief dan ook niet aan TED heeft meegedeeld dat er een vordering was gecedeerd. Deze gang van zaken, die door [eiser] niet is betwist, komt de rechtbank niet onbegrijpelijk voor, nu beide partijen tijdens de comparitie hebben verklaard, dat in de brief over het onderwerp van de cessie niets meer is opgemerkt dan "de heer [eiser] laat als eigenaar van de vordering op TED de aanspraken op uw cliënt niet los."
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat voor het faillissement van PMI aan TED mededeling is gedaan van de akte van cessie.
5.7. De overige verweren hoeven niet meer te worden behandeld, nu de vorderingen reeds worden afgewezen op grond van het voorgaande.
5.8. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van TED.
veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 904,= aan salaris van de procureur en € 251 aan griffierecht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.