RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 11/500257-07
Zittingsdatum: 25 oktober 2007
Uitspraak: 8 november 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1987,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2.1.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4.De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3.Het onderzoek ter terechtzitting
3.1.De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2.De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer gevoerd.
4.1.De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 23 april 2007 te Leerdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes althans een scherp voorwerp meermalen met kracht in de zij en de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2.De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3.Nadere (bewijs)overwegingen
Verdachte en medeverdachte zijn full-time werkzaam voor hun respectievelijke werkgevers in Nieuwegein. Verdachte en zijn medeverdachte hadden, naar zij ter terechtzitting bevestigden, maandag 23 april 2007 een vrije dag opgenomen.
Die dag is [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) tussen 13.00 uur en 13.30 uur in zijn (geparkeerde) auto op de Tiendweg in Leerdam door twee personen aangevallen. Blijkens zijn aangifte (proces-verbaal d.d. 27 april 2007, dossierpagina 1.2, blz. 4) werd het bestuurdersportier opengetrokken en kreeg hij trappen in zijn linkerzij en in zijn gezicht. Vervolgens werd het bijrijderportier opengetrokken en kreeg hij van die kant trappen, waarop het slachtoffer zich naar rechts draaide om zich van die kant te verdedigen. Daarna voelde het slachtoffer pijn aan de linkerzijkant van zijn rug en bleek hij gestoken te zijn. De daders stopten opeens en renden een zijstraat in, in de richting van de LTS-school, aldus de aangifte.
Na aanvankelijke ontkenningen in de verhoren bij de politie hebben verdachte en medeverdachte (proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 4 juli 2007, dossierpagina 1.53, blz. 2; proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 9 juli 2007, dossierpagina 1.54, blz. 1 en 2) verklaard op die dag en tijd het slachtoffer in zijn auto te hebben ontmoet, waar een vechtpartij is ontstaan waarbij het slachtoffer gewond is geraakt, waarna zij zijn weggerend naar een in de nabijheid gelegen school en daar naar binnen zijn gegaan.
Bovenstaande verklaringen vinden bevestiging in de volgende, tot het dossier behorende stukken:
- de medische verklaring van 3 mei 2007 (dossierpagina 1.3) en de nadere brief van 20 september 2007 van chirurg J.L.M. Niekerk, volgens welke - in onderling verband gelezen – het slachtoffer een wond had ter hoogte van de linker wenkbrauw en negen steekwonden in de romp ter hoogte van de linkerflank en rug;
- de verklaring van getuige [getuige 1] (proces-verbaal d.d. 27 april 2007, dossierpagina 1.6, blz. 1 en 2), volgens welke op bovengenoemde dag en tijd twee mannen op een geparkeerde auto op de Tiendweg afliepen, waarbij opviel dat het leek of zij bij iemand uit het zicht wilden blijven. Een persoon liep naar de bijrijderzijde, de andere stond aan de bestuurderszijde. Vervolgens werd de bestuurder in zijn auto in elkaar geslagen. Hij werd “behoorlijk te grazen” genomen. De twee personen renden vervolgens weg.
- de verklaring van getuige [getuige 2] (proces-verbaal d.d. 2 mei 2007, dossierpagina 1.29, blz. 1 en 2), volgens welke op bovengenoemde dag tussen 13.15 en 13.30 uur hij op de Tiendweg een hoop geschreeuw in een buitenlandse taal hoorde. Er stond een auto geparkeerd met het linker- en rechterportier open; bij ieder portier stond een Turkse man. Zij sloegen de persoon in de auto. Dit duurde zeker 20 seconden. Daarna renden zij weg in de richting van de LTS-school.
- de verklaring van getuige [getuige 3] (proces-verbaal d.d. 25 juli 2007, dossierpagina 1.60, blz. 1), volgens welke hij op die dag en tijd, terwijl hij richting de Tiendweg liep, achter zich twee getinte jongens (een brede en een lange smalle) zag lopen die druk met elkaar spraken. Zeker 10 minuten later zag hij de brede jongen in de school.
- de verklaring van getuige [getuige 4] (proces-verbaal d.d. 7 mei 2007, dossierpagina 1.42, blz. 1 en 2), volgens welke zij op die dag en tijd, terwijl zij in de richting van de Tiendweg liep, twee jongens zag die Turks spraken, boos waren en scheldwoorden gebruikten. Ongeveer vijf minuten later zag zij de jongens in de school. Een herkende zij als [verdachte], de ander zou mogelijk degene kunnen zijn geweest die eind november 2005 haar ex-vriend mishandelde. Blijkens het proces-verbaal d.d. 7 mei 2007 (dossierpagina 1.43) is na raadpleging van het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid vastgesteld dat [medeverdachte] als verdachte van een mishandeling op 3 december 2005 is aangehouden, waarbij [getuige 4] getuige was.
- het verslag van een zogenaamd tapgesprek op 27 april 2007 tussen [medeverdachte] en slachtoffer (BOB-dossier, onderdeel K. blz. 5) volgens welke het slachtoffer verklaarde: “…ik heb ze nog verteld dat de ene richting LTS ging, jullie gingen toen natuurlijk ook die richting hey…”, en volgens welke [medeverdachte] verklaarde: “Dit wat wij gedaan hebben is eigenlijk heel dom geweest.”
Uit de bovengenoemde verklaring van chirurg Van Niekerk van 20 september 2007 relateert de rechtbank nog meer in het bijzonder:
- dat de steekwonden door de buikwand zijn gegaan en de milt van het slachtoffer hebben beschadigd;
- dat het slachtoffer door de verwonding van de milt zou kunnen doodbloeden;
- dat het redelijkerwijs niet mogelijk is dat de steekwonden veroorzaakt zijn door te steken met een sleutel of sleutels;
- de letsels aan milt en middenrif zijn veroorzaakt door de steekwond.
Ten slotte relateert de rechtbank de volgende verklaringen, van:
- getuige [getuige 5] (proces-verbaal d.d. 30 april 2007, dossierpagina 1.18, blz. 1 en 2)), volgens welke zijn moeder heel goed omgaat met de moeder van verdachte en medeverdachte en via deze moeders heeft gehoord, dat [medeverdachte] en zijn vader zich in hun eer voelden aangetast omdat de zus van [medeverdachte] ([medeverdachte]) met het slachtoffer is gevlucht, [medeverdachte] helemaal gek wordt gemaakt doordat iedereen er over spreekt. De enige manier om de eer te redden was om meneer [slachtoffer] om het leven te brengen. Ik hoorde van mijn moeder dat [medeverdachte] meneer [slachtoffer] op de grond had gegooid en dat hij met een mes de keel van meneer [slachtoffer] wilde afsnijden. [verdachte] was daarbij en hij heeft [medeverdachte] daar nog van weerhouden. [medeverdachte] zou meneer [slachtoffer] daarna ergens anders hebben gestoken;
- verdachte [medeverdachte] (proces-verbaal d.d. 30 juli 2007, dossierpagina 1.66, blz. 4. en 5.), volgens welke [verdachte] heeft bekend om [medeverdachte] niet onnodig te belasten. Mijn broers moesten hun mond houden, omdat er weinig of geen bewijzen zouden zijn. Toen bleek dat de politie wel een aantal bewijzen had, moest [verdachte] alleen maar vertellen dat hij degene was geweest die had gestoken (…). Ik weet wie de regisseur is van bovenstaande, echter ik durf de naam van deze persoon niet te noemen;
- het slachtoffer [slachtoffer] in een zogenaamd tapgesprek (BOB-dossier, onderdeel ‘lijn 1’, gespreknummer 1/16, blz. 1 en 2): “R. luister. Weet je nog dat ik gezworen heb of dat ik tegen niemand wat zou zeggen? (…) [medeverdachte] heeft mij om tien uur gebeld. Hij vroeg mij “broer H. mag ik de verklaring ook lezen?” (…) Ik zei hem “ik kom mijn belofte na zoals ik jou en je vader heb beloofd”. Ik zal het niet zeggen. (…) Geloof mij ik zou [medeverdachte] nooit verraden”. (Dit betreft een tapgesprek tussen NN en R. Uit de inhoud en context van het gesprek, in samenhang met de overige inhoud van het dossier leidt de rechtbank af, dat het niet anders kan zijn dan dat met ‘R.’ bedoeld wordt R., de vader van verdachte en medeverdachte en met ‘NN’ [slachtoffer]).
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank het volgende af:
- op maandag 23 april 2007 zijn verdachte en medeverdachte enige tijd gezamenlijk opgelopen richting de auto van het slachtoffer, die geparkeerd stond op de Tiendweg in Leerdam;
- verdachte en medeverdachte hebben ieder een portier (een aan de bestuurderszijde en een aan de passagierszijde) opengetrokken;
- vervolgens hebben zij beiden geweld jegens het slachtoffer toegepast door hem te trappen en/of te slaan;
- bij dit geweld is het slachtoffer door verdachte of medeverdachte negen maal met een scherp voorwerp gestoken, waarbij de buikwand alsmede de milt van het slachtoffer is beschadigd als gevolg waarvan deze had kunnen doodbloeden;
- na dit geweld zijn verdachte en medeverdachte weggerend in de richting van een in de nabijheid gelegen school, waar zij ook naar binnen zijn gegaan.
Mededaders
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging gehandeld. Dit leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden:
- verdachte en medeverdachte zijn gezamenlijk naar de auto van het slachtoffer gelopen;
- zij hebben zich geposteerd aan beide zijden van de auto (een aan de bestuurderszijde en een aan de passagierszijde);
- door beiden is geweld jegens het slachtoffer uitgeoefend door te schoppen en te slaan;
- er is negen maal met een scherp voorwerp ingestoken op het lichaam van het slachtoffer in de auto, terwijl verdachte en medeverdachte zich op zeer korte afstand daarvan bevonden terwijl niet is gebleken dat de een de ander van verder geweld heeft proberen te weerhouden;
- zij zijn na het geweld gezamenlijk weggerend.
Opzettelijk en met voorbedachten rade
Volgens de verklaring van [verdachte] (proces-verbaal van verhoor d.d. 4 juli 2007, dossierpagina 1.53) zou hij het slachtoffer toevallig hebben ontmoet, hem hebben aangesproken, en hem vervolgens hebben geslagen (terwijl hij een sleutelbos in zijn handen had) en geschopt, omdat het slachtoffer zich arrogant zou hebben gedragen en hij daar boos over werd. Hierna zag hij pas zijn broer [medeverdachte] die kwam aanrennen.
De rechtbank stelt vast, dat voor deze verklaring, in zoverre deze een ‘spontane’ uiting van hevige agressieve suggereert, geen bevestiging kan worden gevonden in het rapport van psycholoog R. Zwaan van 26 september 2007 van het psychologisch onderzoek van [verdachte].
De rechtbank stelt vervolgens vast, dat deze verklaring van [verdachte] zich evenmin verdraagt met verschillende verklaringen van getuigen, zoals boven kort weergegeven, noch met de constateringen van chirurg Van Niekerk.
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte] (proces-verbaal van verhoor d.d. 9 juli 2007, dossierpagina 1.54), volgens welke hij naar de auto is gerend toen hij zag dat [verdachte] en het slachtoffer ruzie hadden en hij hen vervolgens uit elkaar heeft gehaald, geldt evenzeer dat deze geen bevestiging vindt in de getuigenverklaringen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en medeverdachte in zoverre ongeloofwaardig.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaringen van de getuigen, volgens welke verdachte en medeverdachte gezamenlijk opliepen en beiden geweld gebruikten jegens het slachtoffer. Deze verklaringen komen ook in zoverre overeen met de aangifte van het slachtoffer, dat er direct geweld is uitgeoefend jegens het slachtoffer na het openen van de portieren van de auto. Hieruit leidt de rechtbank af, dat er bij verdachte en medeverdachte reeds opzet op het gebruik van geweld moet hebben bestaan op het moment dat zij naar de auto liepen en vervolgens de portieren openden. Het geweld heeft voorts bestaan in het negen maal steken met een scherp voorwerp in de zij en rug van het slachtoffer (waarbij de buikwand en de milt zijn beschadigd). De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat dergelijk geweld dodelijk kan zijn. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat, door aldus te handelen, verdachte en medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat de wijze waarop verdachte en medeverdachte zijn opgetreden (gezamenlijk oplopen naar de auto, de portieren aan beide zijden openen, slaan en schoppen van het slachtoffer en het negen maal insteken op het lichaam van het slachtoffer) zodanig is, dat zij voldoende gelegenheid moeten hebben gehad om zich te beraden op hun gedrag en de gevolgen daarvan.
Getuigen
Met het bovenstaande is reeds duidelijk dat de rechtbank geen gronden aanwezig oordeelt om de afgelegde getuigenverklaringen, meer in het bijzonder ook die van [getuige 1] en [getuige 2], niet of onvoldoende betrouwbaar te achten. De rechtbank acht de getuigenverklaringen duidelijk en consistent, terwijl zij ieder voor zich steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen dat de getuigenverklaringen in ontoelaatbare mate het gevolg zouden kunnen zijn van een gebrekkige waarneming, een groot tijdsverloop, beïnvloeding of reconstructie.
Medische bevindingen
Bij tussenvonnis van 9 augustus 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend ten behoeve van nadere medische rapportage en daartoe zeven vragen geformuleerd. Onder verwijzing naar het tussenvonnis van de rechtbank zijn deze vragen voorgelegd aan chirurg Van Niekerk, die indertijd verantwoordelijk was voor de behandeling van het slachtoffer. De rechtbank gaat ervan uit, dat aldus het belang van de vragen niet aan Van Niekerk kan zijn ontgaan. In zijn brief van 20 september 2007 heeft hij de vragen, behoudens de vraag naar de diepte van de steekwonden, beantwoord. Gelet op de door Van Niekerk beschreven letsels acht de rechtbank de omissie ten aanzien van de vraag naar de diepte van de steekwonden niet zodanig dat dit de beoordeling van de zaak zou verhinderen.
Hoewel een uitgebreidere motivering van de antwoorden niet zou hebben misstaan is de rechtbank van oordeel, dat de medische bevindingen voldoende duidelijk en stellig zijn en onvoldoende ruimte laten voor voortgaande twijfel over de aard en ernst van het letsel.
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD.
6.De strafbaarheid van de verdachte
6.1.Het rapport van de deskundige
Uit het door R. Zwaan, psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 26 september 2007 komt onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
Uit het klinisch onderzoek en de testen komt geen duidelijke, ernstige psychopathologie naar voren die de vrijheid van gedragskeuze bij onderzochte zou hebben kunnen inperken. Ook de intellectuele begaafdheid is voldoende om te veronderstellen dat onderzochte voldoende in staat is tot het maken van morele afwegingen en keuzen, zodat ook op dit terrein geen vermindering van de toerekeningsvatbaarheid kan worden geconstateerd.
Indien tot het oordeel zou worden gekomen dat onderzochte schuldig is aan datgene waarvan hij wordt verdacht worden vanuit gedragskundig oogpunt geen redenen gevonden om te veronderstellen dat onderzochte minder dan toerekeningsvatbaar is.
6.2.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemd rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit.
7.De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1.Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer [medeverdachte], kennelijk met eerwraak als motief, schuldig gemaakt aan een poging tot moord op hun zwager.
Verdachte en zijn broer hebben het slachtoffer die op dat moment zat te telefoneren in zijn auto, benaderd. Verdachte heeft het portier aan de bestuurderskant opengetrokken en trapte en sloeg het slachtoffer direct. Vervolgens werd het bijrijderportier door de broer van verdachte opengetrokken en het slachtoffer werd ook vanaf die zijde belaagd.
Op dat moment is het slachtoffer meerdere steekwonden toegebracht, waardoor hij levensgevaarlijk gewond is geraakt. Verdachte is vervolgens samen met zijn broer gevlucht.
Poging tot moord is één van de ernstigste inbreuken op de rechtsorde die het Nederlandse strafrecht kent. Op het bewezenverklaarde feit dient dan ook met langdurige vrijheidsstraf gereageerd te worden. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat het feit in het openbaar, te weten op straat en op klaarlichte dag is begaan. De rechtsorde is mede hierdoor ernstig geschokt. Het is algemeen bekend dat ook ongewilde getuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade hiervan kunnen ondervinden.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2007, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Gelet op hetgeen bekend is over de persoon van verdachte, meer in het bijzonder zijn jonge leeftijd, zal de rechtbank een iets mildere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8.De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.H.Bedee, voorzitter
mr.R.W.van Zuijlen en mr.T.Kooijmans, rechters,
in tegenwoordigheid van R.van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 november 2007.
Mr.T.Kooijmans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.