ECLI:NL:RBDOR:2007:BB7349

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63330 - HA ZA 06-2104
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding in verband met wijziging van losplaats en restlading bij grondvervoer over water

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een bedrag van € 37.851,76 aan hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van 3 maart 2004, waarbij eiseres een partij kleigrond zou vervoeren van Zwolle naar de Jeltesloot in Friesland. De overeengekomen vrachtprijs was € 1,20 per ton. Tijdens de procedure kwam naar voren dat de gedaagde opdracht had gegeven om op een andere locatie, het Heegermeer, te lossen, wat resulteerde in een discussie over de bijbetaling voor de extra afstand en de restlading die in de schepen was achtergebleven.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, op basis van artikel 8:937 lid 1 BW, verplicht was om de vervoerder schadeloos te stellen voor de wijziging van de losplaats. De rechtbank erkende dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de extra kosten niet gerechtvaardigd waren. De eiseres had recht op een redelijke vergoeding van € 0,05 per ton voor de extra afstand die was afgelegd. Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 2.567,50 aan eiseres moest betalen op basis van de 1%-regeling voor de restlading.

De rechtbank wees de vordering van eiseres grotendeels toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van in totaal € 9.452,15, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Ook werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 31 oktober 2007 door mr. J. Visser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63330 / HA ZA 06-2104
Bij vervroeging
Vonnis van 31 oktober 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Maasbracht,
eiseres,
procureur mr. J.A. Visser,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
procureur mr. J.H. Silfhout.
Partijen zullen hierna [eiseres] respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juni 2006;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 september 2006;
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis;
- de conclusie van dupliek;
- de akte aan de zijde van [eiseres];
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 3 maart 2004 overeengekomen dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] een partij kleigrond van circa 57.000 m3 zou vervoeren over het water van Zwolle naar de Jeltesloot in Friesland. De overeengekomen vrachtprijs bedroeg € 1,20 per ton.
2.2. [gedaagde] heeft [eiseres] kaarten overhandigd met betrekking tot de vaarroute. Op één van deze kaarten is met een kruisje aangegeven waar de grond gelost moest worden.
2.3. [eiseres] is op 15 maart 2004 gestart met het transport. Partijen hebben gedurende enige tijd gecorrespondeerd over de voorwaarden waaronder het transport plaats zou vinden. Dit heeft geresulteerd in ondertekening van de opdrachtbevestiging de dato 13 mei 2004 door beide partijen.
2.4. In de opdrachtbevestiging is onder meer het volgende opgenomen:
Hoeveelheidsbepaling: ...
...
Voor week 14, 15, 16 en 17 gelden de werkelijk uitgeloste tonnen.
Voor week 18 e.v. gelden de vervoerde tonnen minus 1% restlading.
2.5. Met betrekking tot de bepaling voor de weken 14 tot en met 17 heeft [eiseres] getekend onder protest, omdat zij van mening was dat ook voor deze weken diende te gelden de vervoerde tonnen minus 1 % restlading.
2.6. De schepen zijn gelost door de opdrachtgever van [gedaagde], de vennootschap onder firma Tébézo v.o.f., hierna te noemen Tébézo. Aanvankelijk zijn de schepen gelost op de vooraf overeengekomen plek. Provinciale Waterstaat heeft Tébézo na enkele weken verzocht de schepen verderop, op het Heegermeer, te lossen ter voorkoming van stremming van de doorgaande scheepvaart. [De uitvoerder], uitvoerder van Tébézo, heeft [eiseres] opdracht gegeven op het Heegermeer te lossen, hetgeen [eiseres] heeft gedaan.
2.7. [eiseres] heeft meer tonnen zand vervoerd dan vooraf was overeengekomen. Voor de extra vervoerde tonnen zand zijn partijen een prijs van € 1,50 per ton overeengekomen.
2.8. [eiseres] heeft [gedaagde] op 30 december 2004 een factuur gezonden voor een bedrag van € 22.906,60 exclusief BTW ter zake van het verschil in losplaats en voor een bedrag van € 4.450,80 exclusief BTW ter zake van het retour vervoeren van lading.
2.9. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] in rekening gebrachte kosten en heeft geen betalingen op grond van deze factuur verricht.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, na wijziging van eis, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 37.851,76 aan hoofdsom, € 2.208,99 aan wettelijke handelsrente tot 1 november 2005 en € 1.158,- aan buitengerechtelijke kosten. Tevens vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 1 november 2005 alsmede de proceskosten.
3.2. [eiseres] stelt dat zij op grond van artikel 8:937 lid 1 recht heeft op een redelijke vergoeding van € 0,20 per ton grond die is gelost op het Heegermeer in plaats van op de Jeltesloot.
3.3. Voorts stelt [eiseres] dat zij recht heeft op betaling van de tonnen grond die zij wel vervoerd heeft maar die niet zijn uitgelost op de losplek.
3.4. [gedaagde] betwist dat zij een extra vergoeding verschuldigd is voor het lossen op een andere losplek, omdat niet zij hiertoe opdracht heeft gegeven maar een derde. De afstand tussen de oorspronkelijke losplek en de uiteindelijke losplek, die ook onder de omschrijving Jeltesloot is te brengen, is bovendien slechts 1,2 kilometer en rechtvaardigt geen extra betaling van € 0,20 per ton. [eiseres] was ten tijde van het ondertekenen van de opdrachtbevestiging reeds op de hoogte van de nieuwe losplek en heeft hierover geen opmerkingen gemaakt. Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat de nieuwe losplek op de vaarroute van de schepen lag.
3.5. Met betrekking tot de restlading heeft [gedaagde] erkend dat [eiseres] voor de weken 14 tot en met 17 aanspraak kan maken op bijbetaling van een bedrag van
€ 2.464,80 op grond van de 1%-regeling. [gedaagde] betwist de door [eiseres] gemaakte berekening en voert voorts aan dat zij door misrekeningen een bedrag van
€ 2.699,70 te veel heeft betaald, welk bedrag zij wenst te verrekenen met de bijbetaling.
3.6. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] ingediende akte, aangezien deze het karakter heeft van een nadere conclusie.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek een aantal nieuwe stellingen aangevoerd en nieuwe producties overgelegd. [eiseres] is om deze reden in de gelegenheid gesteld een nadere akte te nemen. Aangezien [gedaagde] vervolgens voldoende in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren bij antwoordakte, zal de akte van [eiseres] wel bij de beoordeling in beschouwing worden genomen.
4.2. [eiseres] heeft de vordering ruim binnen de verjaringstermijn ingesteld. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij ervan uit mocht gaan dat [gedaagde] geen vordering meer zou mogen instellen. Voor zover [gedaagde] een beroep doet op rechtsverwerking wordt dit beroep dan ook verworpen.
Losplek
4.3. De afzender is, op grond van artikel 8:937 lid 1 BW bevoegd om aanwijzingen omtrent aflevering te geven of te wijzigen, mits hij de vervoerder hiervoor schadeloos stelt. Niet betwist is dat de opdracht om elders te lossen, aanvankelijk is gegeven door [de uitvoerder] van Tébézo. [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat zij ervan op de hoogte was dat er elders werd gelost, maar zij heeft niet betwist dat [eiseres] toentertijd telefonisch contact heeft gehad met de projectleider van [gedaagde], de heer [v.d.M.], en dat hij heeft bevestigd jegens [eiseres] dat er op het Heegermeer diende te worden gelost. Gelet hierop mocht [eiseres] ervan uit gaan dat de opdracht tot het lossen op het Heegermeer was gegeven door of namens [gedaagde], althans met haar instemming. De stelling van [gedaagde] dat de nieuwe losplek nog steeds onder de benaming Jeltesloot kan worden gebracht, wordt verworpen nu partijen het erover eens zijn dat de nieuwe losplek op het Heegermeer is gelegen, althans een andere plek is dan de plek die op de door [gedaagde] aan [eiseres] verschafte tekening/kaart is aangegeven.
4.4. Wanneer een schip op aanwijzing van de afzender naar een niet eerder overeengekomen losplek is gevaren, dan is de afzender verplicht om de vervoerder ter zake een redelijke vergoeding te betalen. Het enkele feit dat de opdrachtbevestiging eerst is getekend toen de schepen reeds op de nieuwe plek werden gelost en dat [eiseres] hierover geen opmerkingen heeft gemaakt, doet hier niet aan af, aangezien partijen op dat moment slechts schriftelijk bevestigden wat zij voordien reeds waren overeengekomen.
4.5. [gedaagde] heeft haar stelling dat de nieuwe losplek op de vaarroute lag die de schepen hadden moeten nemen als zij conform de verkeersvoorschriften op het Heegermeer zouden zijn gekeerd, onvoldoende onderbouwd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.
4.6. Frans¬bergen heeft niet betwist dat de nieuwe losplek 1,2 kilometer verder gelegen was dan de oorspronkelijke losplek. Gelet op de oorspronkelijke afstand die moest worden afgelegd, waarvan [eiseres] niet heeft betwist dat deze 83 kilometer bedroeg, en de prijs hiervoor van € 1,20 per ton, wordt geoordeeld dat een extra bedrag van € 0,20 cent per ton niet als een redelijke vergoeding kan worden aangemerkt. Het feit dat voor de extra vervoerde tonnen een bedrag van € 1,50 overeen is gekomen maakt dit niet anders. Over het vervoer van deze extra tonnen hebben partijen immers onderhandeld en [gedaagde] heeft vooraf ingestemd met deze prijs. Dit is een andere situatie dan die waarin lading noodgedwongen een relatief klein stukje verder moet worden gelost. Gelet op de extra afstand die de schippers van of in opdracht van [eiseres] hebben moeten afleggen wordt een extra vergoeding van € 0,05 per ton redelijk geacht. [gedaagde] is derhalve aan [eiseres] nog een bedrag van in totaal € 5.726,65 (114.533 tonnen x € 0,05)verschuldigd wegens de wijziging van de losplaats, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
Restlading
4.7. [eiseres] heeft gesteld dat er zodanig is gelost dat er meer dan 1 % restlading in de schepen is blijven zitten. [gedaagde] heeft reeds erkend dat het redelijk is om [eiseres] over de weken 14 tot en met 17 bij te betalen op grond van de 1%-regeling. Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan dat er meer dan 1 % restlading in de schepen is achtergebleven, hetgeen [gedaagde] heeft betwist, betekent toepassing van de 1%-regeling dat [eiseres] hierdoor geen nadeel heeft ondervonden. Indien immers meer dan 1% lading in de schepen is achtergebleven, krijgt [eiseres] voor dit meerdere deel wel betaald. Bovendien heeft een grotere hoeveelheid restlading in een schip tot gevolg dat bij het opnieuw laden van het schip in Zwolle minder grond geladen hoefde te worden voor het volgende vervoer en uiteindelijk meer tonnen door [gedaagde] dienden te worden afgerekend. Gelet op deze omstandigheden compenseert een nabetaling op grond van de 1%-regeling de extra kosten die [eiseres] voor het terugvervoer heeft moeten maken, in het geval dat er slecht zou zijn gelost.
4.8. [eiseres] heeft de berekening van [gedaagde] van het aantal tonnen (2054) dat zij op grond van de 1%-regeling nog aan [eiseres] dient na te betalen, niet betwist. Uitgaande van een prijs van € 1,25 per ton, te weten de overeengekomen € 1,20 plus de in overweging 4.6 vastgestelde € 0,05 in verband met de nieuwe losplaats, dient [gedaagde] aan [eiseres] nog een bedrag van € 2.567,50 na te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
Verrekening
4.9. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de afrekening heeft plaatsgevonden conform de optelling in productie 16 bij repliek, die een aantal fouten zou bevatten. Derhalve staat niet vast dat [gedaagde] een tegenvordering op [eiseres] heeft, zodat voor verrekening van enig bedrag geen ruimte is.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.10. [gedaagde] heeft de medegevorderde buitengerechtelijke kosten niet –voldoende- gemotiveerd betwist, zodat deze kosten, waarvan de hoogte redelijk wordt geacht, worden toegewezen.
4.11. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.452,15, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6: 119a BW
over het bedrag van € 8.294,15 vanaf 1 november 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht € 905,00
- salaris procureur € 960,00
totaal € 1.936,32
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007.?