RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500253-07
Zittingsdatum : 11 oktober 2007
Uitspraak : 25 oktober 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1972,
wonende [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 april 2007 te Alblasserdam,
op of aan de openbare weg, De Savornin Lohmanweg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s) voorgenomen
misdrijf
om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer]te dwingen tot de
afgifte van een portemonnee en/of een (mobiele) telefoon, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer]pootje heeft gehaakt en/of
- tegen die [slachtoffer]heeft gezegd:"Geef die spullen maar hier" en/of
- die [slachtoffer]om zijn portemonnee en telefoon heeft gevraagd en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer]een kopstoot heeft gegeven en/of
- (vervolgens) toen die [slachtoffer]bij verdachte en/of diens mededader(s) vandaan rende twee honden het commando heeft gegeven:"Pak hem, pak hem",
waarop die honden vervolgens achter die [slachtoffer]zijn aangerend en/of (één van) die hond(en) die [slachtoffer]ten val heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2007 te Sliedrecht opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]),
- een kopstoot in het gezicht heeft gegegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 22 april 2007 te Sliedrecht, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer]heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft//hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend (toen die [slachtoffer]bij verdachte en/of diens mededader(s) vandaan rende) twee honden het commando gegeven:"Pak hem, pak hem", waarop die honden
vervolgens achter die [slachtoffer]zijn aangerend en die [slachtoffer]ten val hebben gebracht.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer gevoerd en vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 427,91, ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 april 2007 te Alblasserdam,
op De Savornin Lohmanweg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf
om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld [slachtoffer]te dwingen tot de
afgifte van een portemonnee en een mobiele telefoon,
toebehorende aan die [slachtoffer],
- die [slachtoffer] pootje heeft gehaakt en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:"Geef die spullen maar hier" en
- die [slachtoffer] om zijn portemonnee en telefoon heeft gevraagd en
- (vervolgens) die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven en
- (vervolgens) toen die [slachtoffer] bij verdachte vandaan
rende twee honden het commando heeft gegeven:"Pak hem, pak hem",
waarop die honden vervolgens achter die [slachtoffer] zijn aangerend en één van die honden die [slachtoffer] ten val heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door of namens verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij niet de persoon is die het slachtoffer heeft getracht te beroven. De aangever zou tegenstrijdig in zijn verklaringen zijn. Naar de mening van de verdediging is het waarschijnlijker dat twee personen uit het groepje waarmee verdachte stond te praten de daders zijn. De getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] rammelen volgens de raadsman aan alle kanten en zijn er klaarblijkelijk op gericht elkaar de hand boven het hoofd te houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat de aangever tegenstrijdig zou zijn in zijn verklaringen, merkt de rechtbank op dat aangever zelf heeft verklaard dat hij de bewuste avond uit was geweest en een hoeveelheid alcohol tot zich had genomen. In dit kader komt het de rechtbank niet onlogisch voor dat de verklaringen van aangever op minder voorname punten inconsistenties bevatten. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van aangever in zijn geheel voldoende consistent zijn en de aangifte dragen.
Ten aanzien van de stellingen van de verdediging dat de drie voornaamste getuigenverklaringen niet kloppen en dat deze drie getuigen elkaars verklaring ondersteunen nu zij tot dezelfde vriendengroep behoren, merkt de rechtbank op dat de drie getuigen als beëdigde getuigen hun bij de politie afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris - en wat betreft getuige [getuige 3] eveneens ter terechtzitting - onder ede hebben bevestigd. Deze drie verklaringen ondersteunen en bevestigen de aangifte van het slachtoffer. Voorts vindt de rechtbank noch in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting enige aanleiding aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD OP DE OPENBARE WEG.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich - onder invloed van alcohol - schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing op straat door een jonge man met fysiek geweld, te weten pootje haken en het geven van een kopstoot, te dwingen tot afgifte van zijn portemonnaie en mobiele telefoon. Toen het slachtoffer uit deze situatie wist te ontkomen, heeft verdachte zijn twee grote honden achter het slachtoffer aangestuurd met de opdracht hem te pakken. Eén van de honden is tegen het slachtoffer aan gesprongen, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn honden heeft gebruikt bij zijn poging het slachtoffer te beroven.
Pogingen tot beroving van willekeurige personen op straat waar geweld aan te pas komt, kunnen voor slachtoffers traumatisch zijn en vormen een grote inbreuk op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers kunnen daardoor angstgevoelens ontwikkelen waardoor zij niet meer vrijelijk over straat durven te bewegen. In dit verband is het tekenend dat het slachtoffer heeft aangegeven niet meer alleen op straat te durven lopen. Ook in de samenleving in het algemeen veroorzaken dit soort feiten gevoelens van angst en onveiligheid.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de rapportage van de reclassering d.d. 6 september 2007 alsmede het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 april 2007 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat verdachte wel vaker in verband met alcohol met justitie in aanraking is gekomen.
Ondanks het advies van de reclassering, acht de rechtbank het noodzakelijk, gezien het feit dat verdachte dit feit pleegde onder invloed van alcohol, dat verdachte zal worden begeleid door de reclassering.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Een gedeelte van deze straf zal voorwaardelijk worden opgelegd met de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het dictum. Het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf dient mede als waarschuwing aan verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] is ontvankelijk in zijn vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank acht de gehele vordering tot schadevergoeding toewijsbaar, nu de vordering haar niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten DRIE MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, voor zover en zolang de reclassering zulks (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van RUT 427,91 (vierhonderdenzevenentwintig euro en éénennegentig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
* legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 427,91 (vierhonderdenzevenentwintig euro en éénennegentig cent) ten behoeve van genoemde [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van acht dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. R.R. Roukema en mr. R.W. van Zuijlen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2007.