ECLI:NL:RBDOR:2007:BB4869

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
71813 KGZA 07-175
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing van conservatoir beslag met herbegroting van de vordering

In deze zaak, die op 4 oktober 2007 door de Rechtbank Dordrecht is behandeld, ging het om een kort geding waarin eisers, bestaande uit [eiser 1] en H.N.S. Holding B.V., de opheffing van conservatoir beslag vroegen dat was gelegd door de gedaagden, een aantal vennootschappen onder de naam IPS. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende waren ingelicht over eerdere beslagperikelen, maar dat dit niet leidde tot de opheffing van het beslag. De rechter benadrukte dat de beoordeling van de vordering waarvoor het beslag was gelegd, prevaleerde boven de opheffing op grond van het niet verstrekken van informatie. De vordering tot opheffing werd afgewezen, maar de rechter beval wel een herbegroting van de vordering waarvoor beslag was gelegd. Tevens werd het verbod om opnieuw beslag te leggen afgewezen, maar werd IPS c.s. opgedragen om bij een volgend beslagrekest dit vonnis in kort geding te voegen. De rechter oordeelde dat de vordering van IPS c.s. bij de verlening van het beslagverlof op een te hoog bedrag was begroot en herbegrootte deze op € 330.000,-. De kosten van het geding werden toegewezen aan de gedaagden, die als de in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 71813 / KG ZA 07-175
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2007
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Schelluinen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.N.S. HOLDING B.V.,
gevestigd te Schelluinen,
eisers,
procureur mr. C.F.W.A. Hamm,
advocaat mr. C. de Bres te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES C. A/D IJSSEL B.V.,
gevestigd te Capelle a/d IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES UITZEND- EN DETACHERINGSBUREAU B.V.,
gevestigd te Velsen, gemeente IJmuiden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTEROCEAN MARITIME SERVICES B.V.,
gevestigd te Leiden,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES B.V.,
gevestigd te Leiden,
5. de vennootschap naar Engels recht
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES (UK) LTD.,
gevestigd te Yarm, United Kingdom,
6. de vennootschap naar Engels recht
INTERIM PERSONNEL SERVICES (UK) LTD.,
gevestigd te Yarm, United Kingdom,
7. de vennootschap naar Belgisch recht
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES B.V.B.A.,
gevestigd te Maasmechelen, België,
8. de vennootschap naar Belgisch recht
INTEROCEAN PERSONNEL SERVICES INTERIM B.V.B.A.,
gevestigd te Maasmechelen, België,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.C.M. HOLDING B.V.,
gevestigd te Leiden,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.R.L. HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. M.L. Veldhuijzen,
advocaat mr. J.G. Molenaar te Amsterdam.
Eisers zullen hierna [eiser 1] en HNS genoemd worden en zullen tezamen [eisers cs] genoemd worden. Gedaagde sub 1 tot en met 8 zullen hierna de IPS worden genoemd en gedaagden sub 9 en 10 zullen hierna MCM en MRL genoemd worden. Gedaagden tezamen zullen hierna IPS c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 20 september 2007 kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 11 september 2007,
- akte wijziging van eis,
- pleitnotities van [eisers cs],
- pleitnotities van IPS c.s.
- de door beide partijen overgelegde producties, waaronder de beslagstukken, met uitzondering van productie 3 van IPS c.s..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. HNS houdt samen met MCM en MRL de aandelen in het geplaatste aandelenkapitaal van IPS. [eiser 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van HNS. De aandeelhouders van MCM en MRL zijn respectievelijk [aandee[aandeelhouder 1] en [aandeelho[aandeelhouder 2].
2.2. [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] zijn statutair bestuurder van IPS. Tot 17 augustus 2007 was [eiser 1] eveneens statutair bestuurder van IPS. Op laatstgenoemde datum is hij als statutair bestuurder teruggetreden.
2.3. Tussen HNS en IPS bestaat een managementovereenkomst, uit hoofde waarvan [eiser 1] zijn werkzaamheden voor IPS heeft verricht.
2.4. [betro[betrokkene 1], manager van de tunneling afdeling van IPS, heeft ontslag genomen en heeft twee besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid opgericht, te weten International Tunneling Services B.V. (verder: ITS B.V.) en International Crew Services B.V. (verder ICS B.V.). Deze vennootschappen zijn directe concurrenten van IPS.
2.5. HNS heeft reeds met [betrokkene 2], een directe concurrent van IPS, overeenstemming bereikt over verkoop van de aandelen in IPS aan [betrokkene 2] voor het bedrag van € 3.000.000,-. Overeenkomstig de blokkeringsregeling in de statuten van IPS heeft HNS inmiddels haar aandelen in IPS te koop aangeboden aan MCM en MRL.
2.6. [eiser 1] is voornemens om een samenwerkingsverband aan te gaan met
[betrokkene 2] en [betrokkene 1].
2.7. Op 27 augustus 2007 heeft [eiser 1] zich tot 30 april 2008 jegens IPS gebonden aan een werknemers- en klantenbeding met boetebepaling.
2.8. Bij tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 13 september 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eisers cs] verboden om tot en met 31 december 2008:
- personeelsleden te benaderen, uit te nodigen of te bewegen om hun werkzaamheden voor IPS te beëindigen en
- klanten van IPS te benaderen met als doel hun relatie met IPS te beëindigen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Voorts is in dat vonnis het door IPS c.s. gevorderde verbod om ten aanzien van de aandelen die [eiser 1] houdt in het geplaatste aandelenkapitaal van HNS verplichtingen tot levering aan een derde, althans [betrokkene 2] aan te gaan afgewezen.
2.9. Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, verleend op 30 augustus 2007, heeft IPS c.s. ten laste van [eisers cs] conservatoir beslag doen leggen op de aandelen in het geplaatste aandelenkapitaal van HNS en conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Coöperatieve Rabobank Alblasserwaard Noord en Oost U.A. De vordering van IPS c.s., met inbegrip van rente en kosten, is door de voorzieningenrechter begroot op € 3.300.000,-.
2.10. Met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, verleend op 31 augustus 2007, heeft IPS c.s. ten laste van [eisers cs] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder diverse banken. De vordering van IPS c.s., met inbegrip van rente en kosten, is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam begroot op € 330.000,-. Van deze beslagen is het onder de Postbank N.V. gelegde conservatoir derdenbeslag door IPS c.s. opgeheven.
3. Het geschil
3.1. [eisers cs] vordert na wijziging eis - samengevat -:
1. primair: de opheffing van alle namens IPS c.s. op basis van het beslagverlof van 30 augustus 2007 ten laste van [eisers cs] gelegde beslagen;
2. IPS c.s. te verbieden nogmaals op dezelfde gronden beslag te doen leggen ten laste van [eisers cs], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. subsidiair: de vorderingen waarvoor beslag is gelegd te herbegroten op nihil, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
4. IPS c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
[eisers cs] stelt daartoe het volgende.
3.1.1. IPS c.s. heeft de toepasselijke vereisten van art. 700 Rv. niet in acht genomen door de Dordtse voorzieningenrechter bij het beslagrekest niet in te lichten over eerdere beslagperikelen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.
3.1.2. De door IPS c.s. in het beslagrekest gepretendeerde vorderingen zijn ondeugdelijk.
3.1.3. De gelegde beslagen zijn vexatoir. Het klaarblijkelijke doel daarvan is enerzijds het voorkomen van een levering van de aandelen die [eiser 1] in HNS houdt aan [betrokkene 2] en anderzijds het afdwingen van concessies van [eiser 1] door hem volledig te beroven van bestaansmiddelen.
3.1.4. In het beslagrekest is geen enkele omstandigheid gesteld die tot een concreet vermoeden van schade kan leiden, zodat de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd nader moeten worden begroot op nihil, althans het bedrag waarop IPS c.s. haar vordering in Amsterdam heeft laten begroten.
3.2. IPS c.s. voert verweer. De inhoud daarvan zal, voor zover nodig, hierna worden omschreven.
4. De beoordeling
Rechtsmacht
4.1. Op grond van artikel 31 EEX-Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Onder voorlopige maatregelen of maatregelen tot bewaring van recht vallen immers niet alleen beslissingen tot het geven van verlof tot het leggen van beslag, maar ook beslissingen betreffende de opheffing van een gelegd beslag.
Toepasselijk recht
4.2. Op de onderhavige vorderingen is het Nederlands recht van toepassing nu de gelegde beslagen in Nederland en naar het Nederlands recht zijn gelegd.
4.3. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
(Il)legale producties
4.4. Tussen partijen bestaat verschil van mening of een aantal door IPS c.s. overgelegde e-mails die zijn verzonden vanaf de door [eiser 1] aan IPS geretourneerde laptop op legale wijze zijn verkregen. Nu [eisers cs] niet heeft gesteld dat die producties buiten beschouwing dienen te blijven, kan aan die discussie worden voorbijgegaan.
Eerdere beslagperikelen
4.5. [eisers cs] verwijt IPS c.s. dat zij bij het beslagrekest de voorzieningenrechter niet heeft geïnformeerd over het feit dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam enkele dagen eerder, naar aanleiding van een aldaar ingediend beslagrekest, aan IPS c.s. te kennen had gegeven de vordering zonder nadere onderbouwing niet te kunnen begroten op € 3.300.000,- en het feit dat zij in het op 30 augustus 2007 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam ingediende beslagrekest heeft verzocht de vordering te begroten op € 330.000,-. IPS c.s. heeft geen verklaring voor die gang van zaken kunnen geven. Zij voert aan dat de voorzieningenrechter in dit geding de gelegenheid heeft (de omvang van) de vordering van IPS c.s. te beoordelen.
4.6. Het vermelden van eerdere beslagperikelen in een beslagrekest is geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm. Wel kan onder omstandigheden het niet melden van gegevens waarvan de beslaglegger weet of behoort te weten dat die relevant zijn voor het summier onderzoek van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 700 lid 2 Rv tot opheffing van het op de voet daarvan gelegde beslag leiden.
4.7. Aangezien de informatie die IPS c.s. volgens [eisers cs] heeft verzuimd te verstrekken slechts de begroting van de vordering betreft, is niet aannemelijk dat het wel verstrekken van die informatie de voorzieningenrechter van deze rechtbank zou hebben weerhouden van het verlenen van een beslagverlof. Twijfelachtig is wel of in dat geval de vordering ook op € 3.300.000,- zou zijn begroot. Opheffing op die grond zal slechts tot een herhaling van zetten leiden, terwijl (de omvang van) de door IPS c.s. gepretendeerde vordering ook in dit geding kan worden beoordeeld. Het laatste verdient, mede gelet op de overige door [eisers cs] aangevoerde gronden voor haar vorderingen, de voorkeur. Aan deze grondslag wordt dus verder voorbijgegaan.
(On)deugdelijkheid van de gepretendeerde vordering
4.8. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.9. IPS c.s. stelt dat [eisers cs] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door stelselmatig personeel, klanten en andere relaties van IPS te benaderen met als doel hun relatie met IPS te beëindigen en een relatie aan te gaan met ITS B.V. Voorts stelt IPS dat [eiser 1] zijn concurrerende activiteiten heeft aangevangen en voorbereid toen hij nog statutair bestuurder van IPS was, waardoor hij zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en HNS toerekenbaar is tekort gekomen in de nakoming van de managementovereenkomst. IPS c.s. stelt dat zij door de concurrerende activiteiten van [eiser 1] schade heeft geleden, bestaande uit:
a. gederfde winst door de overstap van personen die voor IPS op projecten werkzaam waren naar ITS B.V.;
b. extra kosten voor behoud van personen die voor IPS op projecten werkzaam zijn en aan wie ITS B.V. een concurrerend bod heeft gedaan;
c. gederfde omzet door verlies van activiteiten ten gunste van ITS B.V.;
d. schade door het aanbrengen van wijzigingen van diverse arbeidsovereenkomsten van werknemers van IPS door [eiser 1];
e. schade door toeëigening en gebruik van geheime bedrijfsinformatie van IPS;
f. kosten veroorzaakt door het abrupte gezamenlijke vertrek van personeel naar ITS B.V.;
g. kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [eisers cs] en de schade.
4.10. [eisers cs] betwisten dat zij aansprakelijk zijn voor de door IPS c.s. gestelde schade. Zij voeren onder meer als verweer aan dat personeel, klanten en andere relaties van IPS niet door [eisers cs] zijn benaderd maar door ITS B.V. cq. [betrokkene 1], hetgeen hen is toegestaan en niet aan [eisers cs] kan worden toegerekend. IPS c.s. voeren daartegen aan dat [eisers cs] aansprakelijk zijn omdat zij verantwoordelijk zijn voor het vertrek van [betrokkene 1] bij IPS en de gevolgen daarvan. Dat [eiser 1] met [betrokkene 1] heeft afgesproken om samen verder te gaan, houdt niet zonder meer in dat hij [betrokkene 1] bij IPS heeft weggelokt. Uit de stellingen en de door IPS c.s. overgelegde producties blijkt voorshands niet meer dan dat [eiser 1] met [betrokkene 1] plannen heeft gemaakt en heeft afgesproken om samen verder te gaan. Dat er sprake is van weglokken van [betrokkene 1] door [eiser 1] kan vooralsnog niet daaruit worden opgemaakt. De beslissing om bij IPS weg te gaan dient onder deze omstandigheden te worden aangemerkt als een zelfstandige beslissing en actie van [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is derhalve dat [eisers cs] jegens IPS c.s. aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het vertrek van [betrokkene 1].
4.11. Niet in geschil is dat [betrokkene 1] jegens IPS niet aan enig concurrentiebeding is gebonden, zodat het hem in beginsel vrijstaat IPS concurrentie aan te doen. Onder omstandigheden kunnen gedragingen van [betrokkene 1] of de door hem opgerichte vennootschap ITS B.V. in het kader van die concurrentie onrechtmatig jegens IPS zijn. Niet gesteld is dat daarvan sprake is. Gedragingen van [betrokkene 1] of ITS B.V. die in het geval zij zouden zijn uitgevoerd door [eiser 1] onrechtmatig jegens IPS zouden zijn, maakt [eisers cs] nog niet aansprakelijk voor de schade die IPS daardoor lijdt, ook niet indien [eiser 1] daarvan gaat profiteren. Dat kan anders zijn indien die gedragingen van [betrokkene 1] / ITS B.V. door [eiser 1] worden aangestuurd. Dat daarvan sprake is, is niet zonder meer aannemelijk. Niet in geschil is immers dat [betrokkene 1] manager van de tunneling afdeling van IPS was en die divisie ook bij IPS heeft binnengebracht. Derhalve is aannemelijk dat [betrokkene 1] zelf over voldoende kennis en gegevens beschikt om op eigen initiatief te handelen zoals hij heeft gedaan. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [betrokkene 1] door [eiser 1] wordt aangestuurd, heeft IPS c.s. niet gesteld.
Personen die voor IPS op projecten werkzaam zijn/waren
4.12. Uit de door IPS c.s. overgelegde producties blijkt niet van enige betrokkenheid van [eisers cs] bij de overstap van personen die voor IPS werkzaam waren op het Hallandsas project naar ITS B.V. of het door ITS B.V. aan andere personen op dat project gedane aanbod. Ten aanzien van de door ITS B.V. benaderde personeelsleden van IPS op andere projecten blijkt slechts van enige betrokkenheid van [eiser 1] bij het aanbod aan [betrokkene 3] die voor IPS op een project van [betrokken onderneming] in Singapore werkzaam was. Door [eisers cs] is niet bestreden dat [betrokkene 3] inmiddels naar ITS B.V. is overgestapt. Voor zover de betrokkenheid van [eiser 1] bij het aanbod aan [betrokkene 3] [eisers cs] aansprakelijk maken voor de schade die IPS door het vertrek van [betrokkene 3] lijdt, wordt die schade beperkt door hetgeen onder 4.15 wordt overwogen.
4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet aannemelijk dat [eisers cs] voor het overige aansprakelijk is voor de schade die IPS lijdt door het vertrek van andere personeelsleden die voor IPS op projecten werkzaam waren en naar ITS B.V. zijn overgestapt of de extra kosten die zij heeft moeten maken om personeelsleden op projecten te behouden.
Klanten en relaties van IPS
4.14. IPS c.s. stelt [eisers cs] aansprakelijk voor de winst die zij zullen derven door het verlies van haar belangrijkste klant, de in Duitsland gevestigde onderneming [ ] [betrokken onderneming] (verder: [betrokken onderneming]) ten gunste van ITS B.V. Zij voert daartoe aan dat [eiser 1] reeds in de tijd dat hij statutair bestuurder van IPS was samen met [betrokkene 1] met de in Duitsland gevestigde onderneming [ ] [betrokken onderneming] heeft onderhandeld over het opzetten van een samenwerking binnen ITS B.V. en daarbij aan [betrokken onderneming] een berekening heeft overgelegd waarin onder meer de geschatte winst over de lopende projecten van IPS is vermeld. Deze gestelde gedragingen van [eiser 1] vinden voldoende steun in de door IPS c.s. overgelegde productie 6 en kunnen worden aangemerkt als toerekenbare tekortkomingen in de behoorlijke vervulling van zijn taak als bestuurder van IPS en in de nakoming van de managementovereenkomst tussen IPS en HNS.
4.15. Inmiddels heeft [betrokken onderneming], naar [eisers cs] stellen, geopteerd voor een samenwerking met ITS B.V. Niet in geschil is dat onder deze omstandigheden te verwachten valt dat IPS [betrokken onderneming] als klant zal gaan verliezen. Hiermee is echter nog niet aannemelijk dat er causaal verband bestaat tussen de voormelde tekortkomingen van [eisers cs] en de schade die IPS lijdt door het verlies van [betrokken onderneming] als klant. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan immers niet worden ingezien dat [betrokken onderneming] zonder de vorenbedoelde gedragingen van [eiser 1] niet voor een samenwerking met ITS B.V. zou hebben geopteerd. Niet gesteld is dat IPS schade lijdt alleen door het verstrekken gegevens over de lopende projecten van IPS aan [betrokken onderneming].
4.16. Niet in geschil is dat [eiser 1] op 23 juli 2007 aan de opdrachtgever voor het project van de Lange Wapperbrug en de bouw van de Oosterweeltunnel te Antwerpen zijn nieuwe telefoonnummer heeft opgegeven. Dit is tezamen met de stelling van IPS c.s. dat dit project thans bij IPS uit het zicht is verdwenen niet voldoende om tegenover de betwisting van [eiser 1] aan te kunnen nemen dat hij dit project voor ITS B.V. heeft binnengesleept of voornemens is dit te doen. Evenmin is aannemelijk dat het verwijt van IPS c.s. dat [eiser 1] dat project niet voor IPS heeft veilig gesteld gegrond is. Daargelaten dat IPS c.s. niet betwisten dat [eiser 1] zijn werkzaamheden op hun verlangen abrupt heeft moeten afbreken, zijn door haar immers geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat er een stadium was bereikt waarin het project voor IPS veilig gesteld kon worden.
4.17. Uit de door IPS c.s. als productie 11 overlegde brief van OCS Indonesië van 23 augustus 2007 blijkt dat deze relatie van IPS, OCS Indonesië, de samenwerking heeft beëindigd. IPS c.s. heeft niet bestreden dat de relaties tussen OCS Indonesië en IPS, zoals [eisers cs] onbetwist hebben gesteld - getuige de beschuldigingen van diefstal van IPS aan het adres van OCS Indonesië - was verslechterd. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van IPS c.s. haar stelling dat OCS Indonesië de samenwerking op verzoek van [eisers cs] heeft beëindigd tegenover de betwisting van [eisers cs] te motiveren. Nu IPS c.s. dat heeft nagelaten kan niet worden aangenomen dat de bedoelde beëindiging op verzoek van [eisers cs] heeft plaatsgevonden.
4.18. IPS c.s. heeft niet gesteld dat zij andere dan de voormelde klanten cq. relaties is kwijtgeraakt, laat staan dat zulks te wijten is aan toerekenbare tekortkomingen van [eiser 1] als bestuurder van IPS of onrechtmatige handelingen van hem jegens IPS. Evenmin heeft zij gedragingen van [eiser 1] gesteld die mee kunnen brengen dat IPS andere klanten zal kwijtraken.
4.19. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat [eisers cs] aansprakelijk zijn voor de door IPS gederfde omzet door verlies van klanten ten gunste van ITS B.V.
4.20. [eisers cs] hebben niet bestreden dat IPS sinds enige tijd met de firma tunnelbuilder.com bezig is een website op te zetten en dat [eiser 1] de opzegtermijn in de overeenkomst tussen IPS en deze firma heeft verkort tot 1 maand en vervolgens op 7 augustus deze overeenkomst aan die firma heeft toegezonden met een uitnodiging een overeenkomst met ITS B.V. aan te gaan. Ook indien verkorting van de opzegtermijn, zoals [eisers cs] stellen, in overleg met de andere bestuursleden van IPS plaatsvond kunnen de overige gedragingen van [eiser 1] een toerekenbare tekortkoming in behoorlijke vervulling van zijn taak als bestuurder en in de nakoming van de verplichtingen uit de managementovereenkomst tussen HNS en IPS opleveren. Aannemelijk is derhalve dat [eisers cs] jegens IPS aansprakelijk zijn voor de extra kosten die zij heeft moeten maken voor het behoud van haar relatie met de firma tunnelbuilder.com.
Wijziging arbeidsovereenkomsten
4.21. [eisers cs] hebben niet bestreden dat [eiser 1] in zijn nadagen als bestuurder van IPS diverse arbeidsovereenkomsten van personeelsleden van IPS heeft gewijzigd en dat die wijzigingen onder meer bestaan uit verkorting van non-concurrentiebedingen. In het midden kan blijven of [eiser 1] dit, zoals [eisers cs] stellen, maar IPS c.s. - met uitzondering van één arbeidsovereenkomst - betwisten, in overleg met de andere bestuursleden van IPS heeft gedaan. IPS c.s. hebben immers niet gesteld dat zij door die wijzigingen schade hebben geleden en evenmin inzichtelijk gemaakt dat die actie - gelet op de betreffende personeelsleden - een risico op aanzienlijke schade inhoudt. Voorts is het - gelet op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [betrokkene 1] - zonder toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk dat IPS schade heeft geleden door de verhoging van het salaris van [betrokkene 1].
Bedrijfsinformatie
4.22. In het midden kan blijven of [eisers cs], zoals IPS c.s. stellen en [eisers cs] betwisten, aan IPS toebehorende sjablonen en persoonsgegevens heeft verveelvoudigd en gebruikt. IPS c.s. stellen immers dat niet zeker is dat zij daardoor schade lijden en maken ook niet inzichtelijk dat IPS daardoor enig schade kan lijden.
Overige schadeposten
4.23. Uit het vorenstaande volgt dat niet aannemelijk is dat [eisers cs] jegens IPS aansprakelijk zijn voor alle kosten die IPS in verband met het vertrek van personeelsleden naar ITS B.V. en de concurrentie door ITS B.V. heeft gemaakt en zal maken.
4.24. Op grond van het vorenstaande is weliswaar aannemelijk dat IPS op [eisers cs] een vordering tot schadevergoeding heeft, maar niet dat die vordering, inclusief rente en kosten, het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam begrote bedrag van € 330.000,- overschrijdt. Nu [eisers cs] hebben verklaard bereid te zijn voor dat bedrag zekerheid te stellen, behoeft in dit geding niet nader op de omvang van die schade te worden ingegaan.
Conclusie
4.25. Summierlijk is niet gebleken van de ondeugdelijkheid van de gehele door IPS c.s. gepretendeerde vordering. De primair gevorderde opheffing van de gelegde beslagen dient derhalve afgewezen te worden. Wel aannemelijk is dat de vordering bij de verlening van het beslagverlof door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op een te hoog bedrag is begroot. Evenzeer is aannemelijk dat [eisers cs] door handhaving van die begroting in hun belangen worden geschaad zonder dat IPS c.s. daar een te respecteren belang bij hebben. De subsidiaire vordering tot herbegroting zal op grond van het vorenstaande derhalve als na te melden worden toegewezen.
4.26. Hetgeen in dit geding door [eisers cs] is aangevoerd biedt onvoldoende grond om IPS c.s. de bevoegdheid te ontzeggen opnieuw conservatoir beslag ten laste van [eisers cs] te doen leggen. De eerdere beslagperikelen, zoals hiervoor overwogen, brengen wel mee dat [eisers cs] er recht en belang bij hebben dat een voorzieningenrechter aan wie een volgend verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt verzocht kennis draagt van dit vonnis in kort geding. Derhalve zal vordering sub 2. van [eisers cs] in dier voege worden toegewezen dat IPS c.s. wordt bevolen bij een nieuw verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eisers cs] dit vonnis in kort geding te voegen.
4.27. IPS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers cs] worden begroot op:
- dagvaarding € 70,85
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.137,85
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
herbegroot de vordering waarvoor de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 30 augustus 2007 IPS c.s. verlof heeft verleend om ten laste van [eisers cs] conservatoire beslagen te leggen, inclusief rente en kosten, op € 330.000,-;
beveelt IPS c.s. bij een eventueel volgend verzoek aan een voorzieningenrechter om verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eisers cs] dit vonnis in kort geding te voegen;
bepaalt dat IPS c.s. een dwangsom verbeuren van € 1.000.000,- per keer dat zij in strijd met voormeld bevel handelen;
veroordeelt IPS c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers cs] tot op heden begroot op € 1.137,85;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2007.