RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/710888-07
Zittingsdatum : 30 augustus 2007
Uitspraak : 13 september 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1974,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- een mes heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) dat mes heeft opengeklapt
en/of (vervolgens) dat mes aan die [slachtoffer 1] getoond en/of dat mes in een opgeheven hand heeft gehouden (ter hoogte van het hoofd van verdachte) en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer 1]is afgelopen (terwijl hij, verdachte, dat mes in zijn (opgeheven) hand hield) en/of
- hij, verdachte, die [slachtoffer 1] (op korte afstand) was genaderd (terwijl hij, verdachte, door een of meerdere perso(o)n(en) werd tegengehouden) en/of
- tegen die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft geroepen: "ik steek je kapot", althans woorden van (soort)gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2007 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes (vast)gepakt en/of (vervolgens)dat mes opengeklapt en/of (vervolgens) dat mes aan die [slachtoffer 1] getoond en/of dat mes in een opgeheven hand gehouden (ter hoogte van het hoofd van verdachte) en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
ter terechting gevoegde zaak 11/711169-07
hij op of omstreeks 05 april 2007 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een auto (merk: Fiat, type: Brava), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachroffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door
meermalen, althans eenmaal tegen die auto te trappen en/of te schoppen;
3.
ter berechting gevoegde zaak 11/700769-06
hij op of omstreeks 21 mei 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon, te weten [slachtoffer 3],
-bij de keel ,althans het lichaam heeft gepakt en/of vervolgens tegen het
lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] met
zijn (achter)hoofd en/of lichaam tegen een deur althans een hard voorwerp is
aangekomen,
-en/of met een van zijn tot vuist gebalde handen tegen het hoofd althans het
lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het onder 1. primair alsmede het onder 2. en 3. ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor tweehonderd uur, subsidiair honderd dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De officier van justitie vordert tevens het inbeslaggenomen mes te onttrekken aan het verkeer. Hij concludeert voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 50 (voorschot) en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige gedeelte en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor een bedrag van € 361 en tot niet-ontvankelijkverklaring van het overige gedeelte.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partij van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd de [slachtoffer 2] , [adres en woonplaats].
Hij vordert de verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 466,41 ter zake van materiële schadevergoeding.
Als benadeelde partij van het onder 3. ten laste gelegde feit heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 3], [adres en woonplaats].
Hij vordert de verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 75,- ter zake van materiële schadevergoeding en een bedrag van EUR 291,- ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen.
4.1 De vrijspraak van feit 1 primair
Op 24 maart 2007 omstreeks 01.50 uur heeft een incident plaatsgevonden in shoarmazaak [naam] aan de [adres] te Dordrecht. De verdachte, die naar eigen zeggen behoorlijk wat alcohol had genuttigd en in een geprikkelde stemming verkeerde omdat de twee dames met wie hij op stap was er met zijn spullen vandoor waren gegaan, heeft woorden gekregen met de aangever.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes heeft gepakt dat hij bij zich had, dat hij dit mes heeft opengeklapt en aan de aangever getoond. Vervolgens heeft hij de aangever toegevoegd dat hij hem kapot zou steken. De verdachte stond op dat moment op een aantal meters afstand van de aangever, ruimschoots buiten steekafstand, terwijl de aangever noch enige getuige heeft verklaard dat de verdachte een stekende beweging in de richting van de aangever heeft gemaakt.
De verdachte is vervolgens in de richting van de aangever gelopen, waarna medewerkers van de shoarmazaak hem hebben vastgepakt. Ook toen bevond de verdachte zich buiten steekafstand van de aangever en heeft hij geen stekende beweging in de richting van de aangever gemaakt.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling (feit 1 primair). Er is geen objectief bewijs dat het opzet van de verdachte hierop gericht was en evenmin dat hij een begin van uitvoering heeft gegeven aan een dergelijk voornemen. De verdachte is niet binnen steekafstand van de aangever gekomen en hij heeft ook geen stekende beweging gemaakt. De verdachte heeft, voor wat het waard is, verklaard dat hij geenszins de intentie had de aangever neer te steken. De rechtbank stelt bovendien vast dat de aangever tijdens het gebeuren niet is weggelopen. Hij is blijven zitten, is doorgegaan met eten en pas nadat zijn vriend het eten had afgerekend, is hij op verzoek van deze vriend en medewerkers van de shoarmazaak weggegaan. Deze gang van zaken duidt er niet op dat de aangever, een politieman die op dat moment geen dienst had, dacht dat de verdachte hem daadwerkelijk wilde steken. Sterker nog, de aangever heeft verklaard het gevoel te hebben dat de verdachte medewerkers van de shoarmazaak bewust de gelegenheid heeft gegeven tussenbeide te komen. Hiermee is in lijn dat de aangever, als gezegd een politieman, aangifte heeft gedaan van bedreiging met de dood en niet van poging tot doodslag of zware mishandeling.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zou zijn doorgelopen als hij niet was tegengehouden en dat hij de aangever dan had gestoken (of dat zou hebben geprobeerd). Deze gedachtegang is naar het oordeel van de rechtbank te speculatief om een bewezenverklaring van feit 1 primair op te baseren. Er zijn onvoldoende objectieve aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte was doorgelopen en had gestoken als hij niet was tegengehouden. Ook in dit opzicht acht de rechtbank van belang dat de verdachte geen stekende beweging heeft gemaakt, de verklaring over zijn intentie en (vooral) het gedrag en de verklaring van de aangever.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte feit 1 primair heeft gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2 De vrijspraak van feit 2
Op 5 april 2007 omstreeks 00.30 uur bevond de verdachte zich bij café [naam] aan de [adres] te Dordrecht. Hij was onder invloed van alcohol en vroeg de aangever, die op dat moment achter het stuur van zijn auto zat, door het geopende raam van de auto of de aangever hem naar huis wilde brengen. De aangever, die de verdachte niet kende, wilde dit niet en is weggereden. De aangever heeft verklaard dat de verdachte vervolgens tegen de achterkant van de auto heeft geschopt of getrapt, waardoor schade is ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat de aangever de enige is die heeft verklaard dat de verdachte tegen de auto heeft geschopt, waarbij moet worden opgemerkt dat uit het proces-verbaal van aangifte niet duidelijk blijkt of de aangever dit heeft zien gebeuren of dat het een door hem getrokken conclusie betreft. De bijrijder heeft verklaard niet te hebben gezien dat de verdachte heeft geschopt, de verdachte ontkent het en er zijn ook geen getuigen die de verdachte hebben zien schoppen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte zich tijdens het gesprek met de aangever aan de linkerzijkant van de auto bevond. Immers, zowel de aangever als de verdachte heeft verklaard dat de verdachte tijdens het gesprek door het geopende autoraam naar binnen leunde en dat de aangever vervolgens is weggereden. Gelet op deze gang van zaken acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk dat de verdachte een trap of schop tegen de achterzijde van de auto heeft gegeven die schade heeft veroorzaak ter hoogte van de kentekenplaat, dat wil zeggen ongeveer in het midden van de achterkant van de auto.
Het vorenstaande overziend ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte feit 2 heeft gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3 De gedeeltelijke vrijspraak van feit 3
Op 21 mei 2006 omstreeks 02.30 uur bevond de verdachte zich in café [naam] aan de [adres] te Dordrecht. Ook hier was de verdachte onder invloed van alcohol. Hij had hoge nood en ging naar het toilet, maar dat was bezet. Omdat een en ander hem te lang duurde, heeft de verdachte vervolgens op de toiletdeur gebonsd. Even later is de toiletdeur opengegaan en is de aangever uit het toilet gekomen. Volgens zijn verklaring ter terechtzitting is de verdachte vervolgens bewust tegen de aangever opgelopen. Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft de aangever verklaard dat de verdachte hem heeft geduwd, waardoor hij pijn kreeg.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft de aangever op 21 mei 2006 verklaard dat het allemaal zo snel is gegaan dat hij het niet meer precies weet. In dit licht bezien is het opmerkelijk dat de aangever op 21 mei 2006 omstreeks 09.16 uur, een aantal uren later, opeens een duidelijk meer gedetailleerde verklaring over het gebeuren heeft afgelegd. De vraag rijst dan ook of de vervolgverklaring van de aangever berust op eigen waarneming of op wat hij van anderen heeft gehoord.
Volgens getuige [getuige 1], een vriend van de aangever, heeft de verdachte de aangever vastgepakt, een kopstoot gegeven en op het hoofd geslagen.
Getuige [getuige 2] heeft het over vastpakken en slaan door de verdachte, niet over een kopstoot.
Het is opvallend dat deze beide getuigen niet hebben verklaard dat de verdachte de aangever heeft geduwd, terwijl de aangever en de verdachte dat wel hebben verklaard. De getuigen hebben het wel over slaan door de verdachte, wat door de verdachte wordt ontkend en waarmee de aangever zelf pas in zijn vervolgverklaring op de proppen komt. Getuige [getuige 1] heeft het over een kopstoot, die echter door niemand anders is waargenomen en naar de rechtbank aanneemt om die reden ook niet is vermeld op de tenlastelegging.
Al met al bevatten de verschillende afgelegde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank teveel tegenstrijdigheden om wettig en overtuigend bewezen te achten dat de verdachte meer heeft gedaan dan tegen de aangever oplopen, die daardoor tegen een deur is aangekomen en pijn kreeg. De rechtbank zal feit 3 alleen in zoverre bewezen verklaren en de verdachte voor het overige vrijspreken van dit feit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. (subsidiair)
op 24 maart 2007 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes vastgepakt en vervolgens dat mes opengeklapt en vervolgens dat mes aan die [slachtoffer 1] getoond en dat mes in een opgeheven hand gehouden ter hoogte van het hoofd van verdachte en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot";
3.
op 21 mei 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], tegen het lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] met zijn lichaam tegen een deur is aangekomen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.5 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 21 mei 2006 is de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, opzettelijk hard tegen iemand opgelopen, waardoor die persoon tegen een deur is aangekomen, wat pijn deed. De enige aanleiding hiervoor was dat de desbetreffende persoon naar de zin van de verdachte te lang op het toilet zat.
Op 24 maart 2007 heeft de verdachte, wederom onder invloed van alcohol, een mes getrokken en gedreigd iemand kapot te steken. De verdachte was gefrustreerd omdat twee dames er met zijn spullen vandoor zouden zijn gegaan en hij heeft deze frustratie op volstrekt ontoelaatbare wijze afgereageerd op een voor hem onbekende man, zijnde het slachtoffer.
De verdachte heeft verklaard dat hij in 2006 wegens een huurachterstand uit zijn woning is gezet en vervolgens acht tot negen maanden een zwervend bestaan heeft geleid. Hij gebruikte in die periode naar eigen zeggen meer alcohol dan goed voor hem was, zeker gezien zijn medicijngebruik. Per augustus 2007 heeft de verdachte huisvesting gevonden. Hij is bezig zijn woning op te knappen, zodat hij zijn kinderen uit zijn ontbonden huwelijk kan ontvangen. Ook gaat hij weer werk zoeken. De verdachte heeft een nieuwe vriendin en naar eigen zeggen gaat hij niet meer stappen en gebruikt hij minder alcohol.
De rechtbank is met de officier van justitie dat het in het licht van deze ontwikkelingen niet in de rede ligt de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een dergelijke straf zou de, zij het nog prille, positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte doorkruisen en averechts kunnen uitwerken. Hierbij komt nog dat vooral feit 3 geruime tijd geleden is gepleegd.
Wel is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte begeleiding en een stok achter de deur nodig heeft om op het rechte pad te blijven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag begeleiding wil. De rechtbank zal een en ander vormgeven door de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. De duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf zal aanmerkelijk korter zijn dan door de officier van justitie is geëist, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde, terwijl feit 3 slechts zeer gedeeltelijk bewezen is verklaard.
Blijkens het strafblad van de verdachte is hem een geldboete opgelegd wegens rijden onder invloed op 19 september 2006. Op het strafblad wordt voorts melding gemaakt van enkele andere strafbare feiten. Deze feiten zijn gepleegd in een verder verleden en zijn afgedaan met twee transacties en een geldboete, zodat de rechtbank deze feiten bij de straftoemeting buiten beschouwing laat.
In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de aan de verdachte opgelegde geldboete en EMA-cursus wegens rijden onder invloed in 2006, kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat de verdachte met enige regelmaat onder invloed van alcohol is of in ieder geval tot voor kort was en dat hij in deze toestand verschillende strafbare feiten heeft gepleegd. Het wekt dan ook geen verbazing dat in het adviesrapport van
29 augustus 2007, opgesteld door mevrouw J. Gijsbers van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, Unit Dordrecht, wordt geadviseerd de verdachte te verplichten een behandeling te volgen in verband met zijn alcoholprobleem.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting stelt de verdachte zich, anders dan vermeld in de pleitnotities van zijn raadsman, op het standpunt dat het volgen van een dergelijke behandeling niet langer noodzakelijk is, omdat hij zijn alcoholgebruik heeft verminderd. Gezien de door hem gepleegde strafbare feiten en de rol die alcohol daarbij heeft gespeeld, acht de rechtbank het noodzakelijk de mogelijkheid open te houden dat de verdachte wordt verplicht tot het volgen van een dergelijke behandeling als de reclassering dat nodig acht. De rechtbank zal dit verwerken in de bijzondere voorwaarde.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een werkstraf opleggen. De bewezenverklaarde feiten, vooral de bedreiging, zijn te ernstig om te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Een bijkomend voordeel van het opleggen van een werkstraf is dat deze voor de verdachte een middel kan zijn om weer enigszins te wennen aan het arbeidsproces. De op te leggen werkstraf is aanzienlijk korter dan door de officier van justitie is geëist, zulks gelet op de vrijspraak van de verdachte van feit 1. primair, feit 2 en een gedeelte van feit 3.
7.2 Het in beslag genomen voorwerp
De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer gevorderd van het in verband met feit 1 in beslag genomen mes.
De rechtbank zal dit mes verbeurd verklaren. Naar haar oordeel is onvoldoende duidelijk dat wordt voldaan aan de in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarde voor onttrekking dat het ongecontroleerd bezit van het betreffende voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit onderzoek is gebleken dat het mes niet tot een verboden categorie wapens behoort.
7.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, is de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en kan hij deze uitsluitend bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht feit 3 wel (gedeeltelijk) bewezen en zij zal de verdachte (mede) wegens het plegen van dit feit straffen opleggen.
Ten laste van de verdachte is, kort gezegd, bewezen verklaard dat hij de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft geduwd. Niet zonder meer aannemelijk is dat diens poloshirt hierdoor is gescheurd, in ieder geval is dit niet zo eenvoudig vast te stellen dat de gevorderde vergoeding van materiële schade toewijsbaar is.
De door de benadeelde partij opgevoerde immateriële schade, die verband houdt met zijn naar eigen zeggen onterechte aanhouding, is geen gevolg van het duwen door de verdachte. De benadeelde partij is immers niet aangehouden omdat de verdachte hem heeft geduwd, maar omdat de verdachte aangifte heeft gedaan van mishandeling door de benadeelde partij. Volgens de benadeelde partij heeft de verdachte bij het doen van aangifte niet naar waarheid verklaard. Een beoordeling van de aangifte van de verdachte tegen de benadeelde partij en de gevolgen daarvan valt echter buiten het bestek van deze procedure.
De conclusie is dat ook de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij deze uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de benadeelde partijen veroordelen in de door de verdachte gemaakte kosten, tot deze uitspraak begroot op nihil.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair en onder 2. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1. subsidiair en onder 3. ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.4 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van EEN MAAND;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als deze inhouden het ondergaan van een of meer ambulante behandelingen bij Bouman GGZ of een soortgelijke instelling ter behandeling van het alcoholprobleem van de verdachte;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
verklaart verbeurd het onder de veroordeelde in beslag genomen mes;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een TAAKSTRAF voor de duur van ZESTIG UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door dertig dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de door de verdachte gemaakte kosten, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. M.M. Moolenburgh-Pelser en mr. B. van Velzen,
rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk,
griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2007.