RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
kenmerk: 198396 HA 07-260
beschikking van de kantonrechter te Dordrecht van 6 augustus 2007
inzake het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam],
gevestigd te Zwijndrecht,
gemachtigde mr. J.M.C. Wessels,
verzoekende partij,
tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met
[naam],
wonende te [plaats],
gemachtigde mr. J.C.A.M. van Ginneken,
verwerende partij.
Partijen worden hierna verder als [verzoekende partij] en [verwerende partij] aangeduid
1 Verloop van de procedure
De kantonrechter beslist op de volgende processtukken:
1. verzoekschrift dat ter griffie is binnengekomen op 14 juni 2007;
2. verweerschrift;
3. brief van 9 juli 2007 met bijlagen van [verzoekende partij];
4. proces-verbaal van comparitie van 12 juli 2007, tevens tussenbeschikking;
5. proces verbaal van getuigenverhoor van 12 juli 2007;
6. proces verbaal van getuigenverhoor van 13 juli 2007;
7. akte houdende uitlating zijdens verweerder van 27 juli 2007
8. de door partijen overgelegde producties.
2 De feiten en de standpunten van partijen
[verwerende partij], thans 37 jaren oud, is sedert 5 februari 2001 bij [verzoekende partij] als schilder in dienst. Hij verdient thans € 2.424,-- per 4 weken, exclusief verlofwaarde.
[verzoekende partij] vraagt, op grond van een gewichtige reden, de ontbinding van de tussen haar en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst De gewichtige reden betreft primair omstandigheden, die een dringende reden zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst deswege onverwijld opgezegd zou zijn, subsidiair veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
[verzoekende partij] heeft ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aangevoerd:
a. [verwerende partij] onttrekt zich tijdens arbeidsongeschiktheid aan re-integratie;
b. Ook na een in januari 2007 door [verzoekende partij] ingetrokken verzoekschrift ex art. 7:685 BW is die situatie niet verbeterd;
c. [verwerende partij] heeft de echtgenote van de directeur op 25 april 2007 bedreigd;
d. [verwerende partij] heeft op 31 mei 2007 de bedrijfsarts bedreigd;
e. [verwerende partij] heeft tijdens zijn arbeidsongeschiktheid regelmatig betaalde schilderwerkzaamheden voor derden uitgevoerd.
De onder e geuite beschuldiging is door [verzoekende partij] bij brief van 9 juli 2007 in deze procedure ingebracht.
[verwerende partij] heeft al hetgeen door [verzoekende partij] is gesteld ontkend en wel zo categorisch, dat de kantonrechter aanleiding heeft gezien de navolgende bewijsopdracht aan eiseres te geven: “laat verzoekster toe tot het bewijs van haar stelling dat verweerder bedreigingen heeft geuit jegens [de echtgenote van de directeur], de bedrijfsarts heeft bedreigd en/of gewerkt heeft voor Garant in zijn ziekteperiode bij [verzoekende partij].”.
[verzoekende partij] heeft daartoe drie getuigen voorgebracht.
Het betreft:
Mevrouw [naam getuige 1], als gedetacheerde bij [verzoekende partij] werkzaam en echtgenote van de directeur/aandeelhouder van [verzoekende partij];
[naam getuige 2 van verzoekende partij], bedrijfsleider bij het schildersbedrijf Koning-Staat B.V. te Dordrecht;
[naam getuige 3 van verzoekende partij], eigenaar van schildersbedrijf Garant te Zwijndrecht.
Vervolgens heeft [verwerende partij] zich bij akte uitgelaten en zich beroepen op een aantal (niet overgelegde) verklaringen van derden en een geluidopname van een telefoongesprek.
Aan de gemachtigde van [verwerende partij] is bij brief van 30 juli 2007 tot 6 augustus 2007 de gelegenheid gegeven “om de stukken, exclusief de geluidscassette, over te leggen. De kantonrechter zal vervolgens beoordelen of de verwerende partij alsnog de genoemde getuigen mag voorbrengen.”.
Naar aanleiding van de bij brief van 1 augustus 2007 door [verwerende partij] overgelegde stukken heeft de kantonrechter besloten om [verwerende partij] niet meer in de gelegenheid te stellen om in contra-enquete getuigen voor te brengen. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent verderop in deze beschikking zal worden overwogen.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. Daarvan is niet gebleken, waarbij rekening is gehouden met het verweer van [verwerende partij] inhoudende, dat hij arbeidsongeschikt is. De door [verzoekende partij] voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aangevoerde gronden vormen immers, indien komt vast te staan dat die gronden juist zijn, geen reden om een beëindiging op grond van bestaande arbeidsongeschiktheid achterwege te laten.
Bezien zal eerst worden of voldoende is komen vast te staan dat er sprake van een dringende reden in de zin van art. 7:685 lid 2 BW juncto 7:677 lid 1 BW is.
De bedreiging van [echtgenote van de directeur]
Bij het verzoekschrift zijn schriftelijke verklaringen overgelegd van een tweetal werkneemsters van [verzoekende partij]. Het betreft een werkneemster genaamd [naam] en een werkneemster wier naam niet uit de verklaring noch uit andere stukken valt af te leiden. Uit beide verklaringen kan worden afgeleid dat er ongenoegen tussen [echtgenote van directeur] en [verwerende partij] was ontstaan en dat [echtgenote van directeur] de politie ingeschakeld wilde zien.
Uit de getuigenverklaring van [echtgenote van directeur] kan in combinatie met de beide schriftelijke verklaringen worden opgemaakt, dat er inderdaad twee werkneemsters van [verzoekende partij] bij het incident aanwezig waren en dat door [echtgenote van directeur] aan hen is verzocht om de politie te bellen.
Voorts heeft [echtgenote van directeur] zelf verklaard: “ ……Omstreeks 10. 00 uur à 10.15 uur meldde [verwerende partij] zich bij mijn kantoor omdat zijn verf op was. Die verf wordt meestal door mijn man of anderen op kleur gemaakt, maar er was op dat moment niemand in de werkplaats. Mijn kamer is gelegen achter een andere kamer waarin twee administratieve medewerkers hun werk doen. Die waren beiden aanwezig. Ik heb [verwerende partij] gezegd dat hij in de werkplaats moest wachten tot er iemand terugkwam om verf te verstrekken, omdat ik dat zelf niet kan. Vervolgens ging [verwerende partij] mij uitschelden. Hij zei onder meer: "je moet niet denken dat jij de rechtbank bent, en jij bepaalt het niet en ik laat mijn kaartje toch niet zien” althans woorden van gelijke strekking. Ik heb wederom tegen [verwerende partij] gezegd dat hij naar de werkplaats moest gaan, maar hij weigerde dat en bleef staan waar hij stond. Verder zei hij nog allerlei dingen die ik niet kon verstaan, omdat hij meestal onverstaanbaar praat als hij nerveus is. Op enig moment voelde ik mij er zo onplezierig bij en ervoer ik het als bedreigend, zodat ik tegen de twee aanwezige krachten heb geroepen “bel dan de politie maar”. [verwerende partij] riep nog tegen mij “raak mij niet aan”, maar ik was dat natuurlijk helemaal niet van plan. Nadat ik had geroepen dat de politie moest worden gebeld, is hij scheldend waarbij ik het woord “wijf” heb verstaan alsnog naar de werkplaats vertrokken…………….”
Door [verwerende partij] is op dit onderdeel geen tegenbewijs aangeboden. Hij heeft slechts verklaard dat de verklaring niets toevoegt aan de overgelegde verklaringen van de twee werknemers.
Dit is een misvatting.
[verzoekende partij] is wel degelijk in dit bewijsonderdeel geslaagd. Uit de onder ede afgelegde verklaring van [echtgenote van de directeur] kan in combinatie met de schriftelijke verklaringen van de werkneemsters, vooral ook vanwege de wijze waarop zij de gebeurtenissen heeft beschreven, voldoende worden vastgesteld dat [verwerende partij] op 25 april 2007 bedreigend tegen haar is opgetreden.
De bedreiging van de bedrijfsarts:
Door [verzoekende partij] zijn ter zake dit onderdeel geen getuigen voorgebracht. Wel is bij verzoekschrift (prod. 5) overgelegd een brief d.d. 6 juni 2007 van Arbo Content (drs. naam) aan [echtgenote van de directeur] met onder meer de navolgende inhoud:
“ Ik heb de betreffende bedrijfsarts (dr [naam]) omdat hij vrij was en ik hem telefonisch niet kon bereiken, het volgende gemaild. “ Bijgaande werknemer heeft aangekondigd morgen naar de bedrijfsarts te gaan (en dat ben jij) om verhaal te halen, naar aanleiding van jouw bevindingen bij spreekuur d.d. 14-05-2007 (……) Ik weet niet of hij je ook daadwerkelijk gaat opzoeken, maar het lijkt me goed, als dat het geval is, dat je in ieder geval weet dat de man bedreigingen heeft geuit ook aan jouw adres en dat je voorzorgsmaatregelen treft. Een gewaarschuwd man telt voor twee nietwaar”.
Uit de brief van [Arbo Content drs. naam] blijkt dat de melding van Arbo Flexiplan afkomstig is.
Ook ter zake van dit onderdeel is door [verwerende partij] geen tegenbewijs aangeboden.
Nu de verklaring van een onafhankelijke derde afkomstig is, is er geen enkele reden om aan de juistheid ervan te twijfelen, zodat [verzoekende partij] ook in dit bewijsonderdeel is geslaagd.
De getuige [naam getuige 2 van verzoekende partij] heeft ondermeer het navolgende verklaard:
“ U vraagt mij wat ik kan vertellen over de heer [verwerende partij] die ik verder bij zijn voornaam [verwerende partij] zal noemen. Ik ken hem omdat ik hem regelmatig aan het werk heb gezien op een onzer projecten. (….) Hij werkte voor onze onderaannemer Garant. Ook weet ik dat hij bij Garant heeft gewerkt aan ons project Maashaven, waar [ verwerende partij] ook 's nachts werkzaamheden heeft verricht. Ik heb hem in die periode daar niet gezien, want 's nachts ben ik nooit op het werk. Dat hij, ik bedoel [verwerende partij], aan het project Maashaven eind april 2007 heeft gewerkt heb ik gehoord van [naam], de directeur van Garant die mij regelmatig vertelde wie van hen waar werkzaam was. Ik moest dat weten want ik ben de man van de planning en het kon natuurlijk niet zo zijn dat iemand overdag in de Bieslanden en dan aansluitend 's nachts in de Maashaven moest werken. In principe behoort de onderaannemer, in dit geval Garant, er voor te zorgen dat zijn personeel goed werk verricht. (….) Circa drie à vier weken geleden hoorde ik van [de directeur van Garant] (dat is volgens mij [naam getuige 3]) dat [verwerende partij] ook bij [verzoekende partij] in dienst is. “
De getuige [naam getuige 3 van verzoekende partij] heeft het volgende dienaangaande verklaard:
“Ik wist van [verwerende partij], want wij zijn bevriend, dat hij ooit bij [verzoekende partij] in dienst is getreden, maar in december 2006 zei [verwerende partij] tegen mij dat hij bij [verzoekende partij] was ontslagen en dat er nog een rechtszaak zou komen vanwege de aan hem te betalen schadevergoeding. Over ziekte van hem zelf heeft [verwerende partij] niet gesproken. Hij vroeg mij of hij bij mij mocht werken. Ik had op dat moment genoeg mensen maar [verwerende partij] stelde voor om als ZZP-er bij mij te mogen werken. Om hem te helpen had ik er geen bezwaar tegen dat hij voor kortere duur op die basis bij mij zou werken. Ik noem uw als de data waarop [verwerende partij] heeft gewerkt 18 en 20 december 2006, dat was in het stadsdeel Ypenburg waarbij werkzaamheden aan het politiebureau zijn verricht. Vanwege de winterstop heeft het toen even stilgelegen maar in maart 2007 heeft hij weer werkzaamheden verricht en wel op 5, 6, 7, 8 en 9 maart 2007 op het project Bieslanden ook op Ypenburg. Op 3, 8, 9, 10, 11, 16, 17 en 18 mei 2007 weer op de Bieslanden. [verwerende partij] heeft mij niets verteld dat hij beperkingen had bij het verrichten van zijn werkzaamheden en ik heb dat ook niet gemerkt, want ik heb hem alle voorkomende werkzaamheden zoals op zijn knieën plinten schilderen en op de trap ramen schilderen etc. zien doen. Hij kon alles. Als ik geweten had dat hij ziek was, had ik hem niet aangenomen.
(…..) Het loon is op zijn verzoek door mij overgemaakt op rekening van ene [naam X]. [verwerende partij] heeft mij die naam opgegeven en mij verteld dat [naam X] de vriendin van zijn broer is.
(….) Tijdens een week-end hoorde ik op de voetbal in Zwijndrecht dat [verwerende partij] nog steeds bij[verzoekende partij] l in dienst was en daar als ziek te boek stond. Ik heb hem ’s maandags 18 mei meteen gebeld . Hij was toen in de Bieslanden werkzaam [verwerende partij] ontkende alles en bleef dat ook doen. Ik vond echter dat ik hetzelf toch moest uitzoeken. Tien minuten later echter belde [verwerende partij] mij op met de mededeling dat hij met het werken voor mij stopte. (…)”.
Tegen deze twee getuigenverklaringen heeft [verwerende partij] voor zover relevant het volgende aangevoerd:
[verwerende partij] heeft in mei 2007 twee maal een gesprek met [getuige 3] te Ypenburg gevoerd over mogelijkheden om bij Garant te werken in het kader van de re-integratie.
De onder ede gehoorde getuigen [getuige 2 van verzoekende partij] en [getuige 3 van verzoekende partij] hebben iets geheel anders verklaard. Behalve [verwerende partij] (die partij is) kan niemand anders diens verklaring ondersteunen, hetgeen hij ook niet heeft aangeboden.
Een schriftelijke verklaring van ene [naam X1] zou tot de conclusie moeten leiden dat [verwerende partij] in de periode 18 tot 22 december 2006 niet voor Garant op Ypenburg heeft gewerkt.
Door de getuige [getuige 3] is onder ede verklaard dat [verwerende partij] op 18 en 20 december (dus niet 18 tot en met 22 december, zoals [naam X] verklaart) op Ypenburg heeft gewerkt. Dat [naam X1] [verwerende partij] niet heeft gezien noch met hem heeft gewerkt levert niet het bewijs dat [verwerende partij] op die data niet zou hebben gewerkt.
Een verklaring van Fysiotherapie Kerkplein te H.I. Ambacht, waaruit blijkt dat [verwerende partij] die praktijk op 18 december 2006 heeft bezocht. Aangezien de verklaring slechts data en geen tijden bevat, kan deze niet als bewijsstuk worden aangemerkt.
Op 21 maart 2007 heeft [verwerende partij] het geneesmiddel Diazepam PCH 2mg bij de apotheek gehaald. Om die reden zou hij, althans zo luidt zijn stelling, op 22 maart zijn werkzaamheden als schilder toch nooit hebben kunnen uitoefenen. Een recept is niet overgelegd, slechts een geneesmiddel informatie, die geen bewijs oplevert dat het aan [verwerende partij] is voorgeschreven.
Het afhalen van medicijnen behoeft trouwens ook niet noodzakelijkerwijs in te houden dat die medicijnen dan ook worden geslikt. Bovendien zegt het verder niets over de werkzaamheden op de data 3, 8, 9, 10, 11, 16, 17 en 18 mei 2007, waar het in deze procedure toch om gaat.
Een schriftelijke verklaring van [naam X2] inhoudende dat hij van april tot en met de eerste twee weken van juni 2007 met [getuige 3 van verzoekende partij] op Ypenburg heeft gewerkt en [verwerende partij] niet heeft gezien, noch met hem heeft gewerkt.
De verklaring van [getuige 3 van verzoekende partij] is op dit punt duidelijk. [verwerende partij] heeft ook op het project Bieslanden gewerkt. [naam X2] niet, waarmee diens verklaring onvolledig en niet ter zake doende is.
Een schriftelijke verklaring van ene [naam X3] die inhoudt dat [verwerende partij] hem begin mei 2007 heeft verklaard dat hij ziek was.
Mogelijk is dat [verwerende partij] dat heeft gezegd. Dat laat echter onverlet dat de getuigen [getuige 2 van verzoekende partij] en [getuige 3 van verzoekende partij] onder ede iets geheel anders hebben verklaard.
[verwerende partij] zou een verklaring in zijn bezit hebben van de heer en mevrouw [naam], die echter niet is overgelegd en derhalve ook geen rol in dezen kan spelen.
Het door [verwerende partij] aangeboden tegenbewijs is derhalve onvoldoende onderbouwd en op vele onderdelen niet ter zake doende. Om die reden heeft de kantonrechter hem niet tot het doen horen van getuigen toegelaten.
De afgelegde getuigenverklaringen en de door [verwerende partij] overgelegde schriftelijke verklaringen in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [verzoekende partij] in alle opzichten in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd.
Alle bewezen onderdelen afzonderlijk bezien zijn al als dringende reden aan te merken, dus voor die onderdelen gezamenlijk geldt dat à fortiori.
Dit houdt in dat de ontbinding van arbeidsovereenkomst op basis van de primaire grondslag van het verzoek, de dringende reden, zal worden uitgesproken.
[verwerende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
ontbindt de tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 7 augustus 2007;
veroordeelt [verwerende partij] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoekende partij] bepaald op € 755,-, waarvan € 400,-- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekende partij].
Deze beslissing is gegeven door mr. E.D. Rentema, kanton¬rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2007, in aanwezigheid van de griffier.