ECLI:NL:RBDOR:2007:BB1479

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/800999-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig openen van autodeur

Op 9 augustus 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 juli 2006 te Dordrecht. De verdachte, die lijdt aan multiple sclerose, werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Het ongeval vond plaats toen de verdachte zijn auto parkeerde aan de Brouwersdijk en vervolgens het linker voorportier opende zonder goed om zich heen te kijken. Hierdoor kwam een 43-jarige fietsster, die zich dicht bij de auto bevond, in aanraking met het geopende portier en viel. Een achteropkomende bedrijfsauto kon de fietsster niet meer ontwijken, met als tragisch gevolg dat zij overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig had gehandeld door het portier te openen zonder voldoende aandacht voor het verkeer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte, en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank verklaarde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiaire feit werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, waarbij de verdachte de mogelijkheid kreeg om de boete in termijnen te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/800999-06
Zittingsdatum : 26 juli 2007
Uitspraak : 9 augustus 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te .. op .. 19..,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2006 te Dordrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) toen aldaar dat motorrijtuig (personenauto) heeft geparkeerd, op een, gelet op zijn verdachtes, gewezen rijrichting, zijnde de richting van de Krispijnseweg, rechts van de rijbaan van die weg gelegen parkeerstrook aan de Brouwersdijk aldaar.
en/of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos,
zonder dat, hij verdachte, over zijn linker schouder heeft gekeken en/of zonder of in onvoldoende mate in de binnen en/of linker buitenspiegel van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) te kijken en/of te blijven kijken, het linker voorportier van dat motorrijtuig (personenauto) heeft geopend, op het moment dat een fietsster zich dicht links naast, danwel dicht links achter voormeld motorrijtuig (personenauto) bevond,
en/of door welke gedraging van hem, verdachte, die fietsster (zijnde het slachtoffer) heeft geraakt, althans waardoor die fietsster in aanraking met dat voorportier is gekomen
en/of waardoor en/of waarbij die fietsster ten val is gekomen, op het moment dat een links dicht achter of links naast die fietsster, over die weg rijdend ander motorrijtuig (bedrijfsauto), die fietsster dicht genaderd was,
waardoor en/of waarbij dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto) tegen en/of over
die fietsster is gereden,
en aldus zich zodanig gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd ..) werd gedood;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), op de weg, de Brouwersdijk,
toen aldaar dat motorrijtuig (personenauto) heeft geparkeerd, op een, gelet op zijn verdachtes, gewezen rijrichting, zijnde de richting van de Krispijnseweg, rechts van de rijbaan van die weg gelegen parkeerstrook aan de Brouwersdijk
aldaar.
en/of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos,
zonder dat, hij verdachte, over zijn linker schouder heeft gekeken en/of zonder of in onvoldoende mate in de binnen en/of linker buitenspiegel van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) te kijken en/of te
blijven kijken, het linker voorportier van dat motorrijtuig (personenauto) heeft geopend, op het moment dat een fietsster zich dicht links naast, danwel dicht links achter voormeld motorrijtuig (personenauto) bevond,
en/of door welke gedraging van hem, verdachte, die fietsster (zijnde het slachtoffer) heeft geraakt, althans waardoor die fietsster in aanraking met dat voorportier is gekomen
en/of waardoor en/of waarbij die fietsster ten val is gekomen, op het moment dat een links dicht achter of links naast die fietsster, over die weg rijdend ander motorrijtuig (bedrijfsauto), die fietsster dicht genaderd was,
waardoor en/of waarbij dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto) tegen en/of over die fietsster is gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren (met een vervangende hechtenis van 30 dagen) en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit en voorts –meer subsidiair- een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er valt niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1-6-2004, LJN: AO5822). Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Hoewel een enkele verkeersgedraging vanwege de aard en ernst daarvan in beginsel tot gevolg kan hebben dat sprake is van aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam verkeersgedrag en dus van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak van het aan verdachte verweten en in de telastelegging omschreven gedrag niet kan worden gezegd dat de aard en ernst daarvan een dergelijke aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid meebrengt. De overige omstandigheden van het geval, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, zoals de door de officier van justitie vermelde omstandigheid dat verdachte zijn auto niet ‘strak’ tegen de stoeprand zou hebben geparkeerd (proces-verbaal verkeersongevals-analyse van 19 juli 2006, blz. 8), alsmede dat verdachte vanwege multiple sclerose meer tijd nodig heeft om uit te stappen (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 31), kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat het verkeersongeval daardoor is veroorzaakt. Dit geldt evenzo voor de door de officier van justitie gestelde omstandigheid, dat volgens een kort uittreksel van internet, zoals ter zitting overgelegd, het door verdachte gebruikte medicijn Betaferon (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 41) ernstige hinder kan opleveren bij deelname aan het verkeer. De rechtbank stelt vast dat deze omstandigheid - zowel op zichzelf en als mogelijke oorzaak van het ongeval - in het voorbereidend onderzoek naar aanleiding van het ongeval op 8 juli 2006 niet nader is onderzocht, er niet is gebleken van enige op de Wegenverkeerswet 1994 gebaseerde actie tot onderzoek van de rijvaardigheid van verdachte, de bron van het internetbericht niet duidelijk is, terwijl verdachte heeft verklaard dat dit medicijn hem door zijn neuroloog is voorgeschreven die hem zowel voor als na het ongeval heeft bericht dat hij zonder bezwaar met een motorrijtuig aan het verkeer kan blijven deelnemen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(SUBSIDIAIR):
op 08 juli 2006 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), op de weg, de Brouwersdijk,
toen aldaar dat motorrijtuig (personenauto) heeft geparkeerd, op een, gelet op zijn, verdachtes, gewezen rijrichting, zijnde de richting van de Krispijnseweg, rechts van de rijbaan van die weg gelegen parkeerstrook aan de Brouwersdijk
aldaar
het linker voorportier van dat motorrijtuig (personenauto) heeft geopend, op het moment dat een fietsster zich dicht links naast, danwel dicht links achter voormeld motorrijtuig (personenauto) bevond,
en door welke gedraging van hem, verdachte, die fietsster (zijnde het slachtoffer) heeft geraakt, althans waardoor die fietsster in aanraking met dat voorportier is gekomen
en waardoor die fietsster ten val is gekomen, op het moment dat een links dicht achter of links naast die fietsster, over die weg rijdend ander motorrijtuig (bedrijfsauto), die fietsster dicht genaderd was,
waarbij dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto) tegen en/of over die fietsster is gereden,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit op grond dat verdachte geen schuld heeft gehad aan het ongeval.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van [getuige] (dossierpagina 44) heeft deze verklaard: “Toen de fietser ter hoogte van de geparkeerde, kleine zwarte auto fietste zag ik dat plotseling het portier aan de bestuurderszijde door de bestuurder werd geopend. Doordat het portier opeens open ging zag ik dat de vrouwelijke fietser probeerde uit te wijken om een botsing te voorkomen. Ik zag dat de vrouw op de fiets toch door het portier van de zwarte auto werd geraakt.”
In het proces-verbaal verkeersongevals-analyse van 19 juli 2006 (blz. 8) is onder ‘vermoedelijke toedracht’ gerelateerd: “De bestuurster van voertuig 3 werd door het geopende portier verrast. Nadat het portier was geopend werd voertuig 3 geraakt dan wel reed voertuig 3 tegen het geopende portier en werd hierdoor uit evenwicht gebracht.”
Uit deze vaststellingen leidt de rechtbank af, dat verdachte zijn bestuurdersportier heeft geopend op een moment dat [slachtoffer] reeds zo dicht was genaderd, dat zij het portier niet meer kon ontwijken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op een dergelijke wijze het bestuurdersportier van zijn auto te openen, gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt. Hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht kan daaraan niet afdoen.
Zo namens verdachte mede is bedoeld te stellen, dat verdachte van het veroorzaakte gevaar en hinder geen verwijt kan worden gemaakt daar bij hem alle schuld afwezig was, verwerpt de rechtbank deze stelling, daar het openen van het bestuurdersportier als boven weergegeven aangemerkt moet worden als onvoorzichtig verkeersgedrag.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 5 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 8 juli 2006 zijn auto geparkeerd in een parkeervak aan de Brouwersdijk te Dordrecht. Bij het uitstappen heeft hij zijn linker voorportier geopend, waardoor dit portier een groot deel van het naastgelegen fietspad blokkeerde. Het slachtoffer is vervolgens met haar fiets in aanraking met deze deur gekomen en is gevallen. Een bedrijfsauto kon haar niet meer ontwijken en is over haar heen gereden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
Het leed dat veroorzaakt is door het ongeval is groot en onherstelbaar. Het slachtoffer was een 43-jarige gehuwde vrouw en moeder. Haar echtgenoot en kinderen staan voor de vrijwel onmogelijke taak om het verlies van hun vrouw en moeder een plaats in hun leven te geven.
De rechtbank is ervan overtuigd dat dit ongeval ook op de verdachte een enorme impact heeft gehad.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest voor verkeersovertredingen. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met het feit dat verdachte lijdt aan multiple sclerose (MS).
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geldboete passend en geboden. Gelet op de draagkracht van de verdachte zal de betaling van deze geldboete in termijnen worden opgelegd. Voorts is een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig op zijn plaats. De rechtbank zal deze geheel voorwaardelijk opleggen nu verdachte als gevolg van zijn ziekte in het dagelijkse leven voor zelfstandige verplaatsing over (midden)lange afstanden aangewezen is op een auto en daarmee op zijn rijbewijs.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en
artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GELDBOETE van EUR 500,-- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
met bepaling, dat de veroordeelde het bedrag van de geldboete mag voldoen in VIJF gedeelten van elk EUR 100,-- (honderd euro), waarbij de rechtbank de termijn voor de betaling van het tweede en de volgende gedeelten vaststelt op telkens een maand;
* een ONTZEGGING van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van ZES (6) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij een rechter
later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Bedee,
mr. M.M. Moolenburgh - Pelser en mr. P.L. van Dijke,
rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C-J. Booij,
griffier,en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 augustus 2007.