RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/711
uitspraak van de voorzieningenrechter
[XXX], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam,
Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef, werkzaam bij Van Kleef & Partners BV.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 19 oktober 2006 verzoeker geschorst in zijn ambt en hem met onmiddellijke ingang de toegang tot de werkplek ontzegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 23 oktober 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 23 januari 2007 verzoeker met onmiddellijke ingang de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 januari 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 29 januari 2007 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 7 maart 2007 is het verzoek is toegewezen waarbij het besluit van 23 januari 2007 is geschorst tot zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is verzonden.
Bij brief van 3 april 2007 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar van 29 januari 2007.
Bij besluit van 11 mei 2007 heeft verweerder beslist op de bezwaren van 23 oktober 2006 en 29 januari 2007 en deze ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter acht het beroep van 3 april 2007 van verzoeker op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede gericht tegen het besluit van 11 mei 2007.
Bij brief van 29 mei 2007 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 10 juli 2007 (procedurenummer: AWB 07/516) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht het verzoek toegewezen.
Bij faxbericht van 23 juli 2007 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, in verband met de kennelijke weigering van verweerder om tijdig uitvoering te geven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2007.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 3 augustus 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. B. de Bruijn.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2.2. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 10 juli 2007 stelt verweerder zich in een brief van 16 juli 2007 aan verzoeker op het standpunt dat van werkhervatting eerst sprake kan zijn, gelet op de ontstane vertrouwensbreuk, nadat voorafgaande daaraan één of meer gesprekken hebben plaatsgevonden tussen verzoeker en de voltallige directie van het SVHW alsmede het hoofd invordering. Daarnaast wijst verweerder op de omstandigheid dat de deurwaarderswerkzaamheden inmiddels volledig zijn uitbesteed en het niet in de rede ligt die werkzaamheden weer door eigen deurwaarders te laten verrichten. Daarbij merkt verweerder op dat ook wanneer de deurwaarderswerkzaamheden niet volledig zouden zijn uitbesteed, verzoeker niet zonder meer met zodanige werkzaamheden zou zijn belast. Daarvoor is het vertrouwen in verzoeker te veel geschaad, aldus verweerder. Dit betekent dat verzoeker intern andere passende werkzaamheden zullen worden opgedragen. Volgens verweerder zal het gesprek met de voltallige directie en het hoofd invordering, gelet op de diverse elkaar opvolgende vakanties, niet op korte termijn kunnen plaatsvinden. Bovendien zullen de diverse door verzoeker te verrichten werkzaamheden in kaart moeten worden gebracht hetgeen eveneens, gelet op de vakantieperiode, enige tijd zal duren. Verweerder heeft dan ook besloten - totdat de benodigde gesprekken hebben kunnen plaatsvinden - verzoeker vrij te stellen van de verplichting werkzaamheden te verrichten.
2.3. Volgens verzoeker heeft verweerder medegedeeld dat geen uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2007 in die zin dat verzoeker niet wordt toegestaan zijn eigen werkzaamheden te hervatten. Verzoeker is van mening dat verweerder uitvoering dient te geven aan deze uitspraak. Verzoeker vraagt bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder uitvoering geeft aan de uitspraak van 10 juli 2007 en verzoeker in de gelegenheid stelt zijn eigen werkzaamheden te hervatten onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 per dag vanaf de dag van de uitspraak.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4.1. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken van beletselen om het verzoek ontvankelijk te achten en het bestaan van een spoedeisend belang is genoegzaam aangetoond.
Bij voornoemde uitspraak van 10 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een voorlopige voorziening getroffen inhoudende de schorsing van de beslissing op bezwaar van 11 mei 2007 alsmede de primaire besluiten van 19 oktober 2006 en 23 januari 2007 totdat op het beroep is beslist, met dien verstande dat de schorsing van het besluit van 19 oktober 2006 en van het besluit van 11 mei 2007 voor zover dit betrekking heeft op de schorsing en de werkplekontzegging ingaat één week na verzending van de uitspraak.
De voorzieningenrechter verstaat het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als een verzoek tot wijziging, in de zin van artikel 8:87 van de Awb, van de bij voornoemde uitspraak getroffen voorziening, met de bedoeling verweerder te dwingen op korte termijn uitvoering te geven aan deze uitspraak door verzoeker toe te staan zijn werkzaamheden te hervatten. Verzocht is onder meer te bepalen dat uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2007, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag vanaf de dag van de uitspraak. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.4.2. Uit voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2007 volgt dat de schorsing van het besluit van 19 oktober 2006 en van het besluit van 11 mei 2007 voor zover dit betrekking heeft op de schorsing en de werkplekontzegging in is gegaan één week na verzending van de uitspraak, "om verweerder in de gelegenheid te stellen verzoekers terugkeer voor te bereiden". Verweerder heeft in zijn brief van 16 juli 2007 te kennen gegeven aan deze terugkeer geen gevolg te kunnen dan wel te zullen geven.
Verweerder heeft ter zitting als zijn standpunt naar voren gebracht dat geen uitvoering kan worden gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2007 aangezien verzoeker, nu hij is ontslagen, niet (meer) als ambtenaar kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat het ontslagbesluit door de voorzieningenrechter bij voornoemde uitspraak is geschorst kan hieraan niet afdoen aldus verweerder, nu door deze schorsing het besluit zelf niet is aangetast en alleen de tenuitvoerlegging daarvan is getroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vindt dit standpunt geen steun in het recht en kan dan ook niet worden gevolgd. Dit geldt eveneens voor verweerders stelling, daargelaten dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd, dat voor werkhervatting een hernieuwde aanwijzing als deurwaarder alsmede een hernieuwde aanstelling als ambtenaar is vereist.
2.4.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 1995 (AW 93/763, LJN: ZB4741) overweegt de voorzieningenrechter dat een bestuursorgaan verplicht is aan een uitspraak van de voorzieningenrechter gevolg te geven, tenzij sprake is van overmacht, de uitspraak een kennelijke misslag is of een dusdanige verandering van omstandigheden heeft plaatsgevonden dat het volstrekt buiten redelijkheidsgrenzen ligt aan de uitspraak nog gevolg te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden als hier bedoeld niet is gebleken.
Voor zover verweerder van mening is dat sprake is van overmacht nu voorafgaande aan werkhervatting niet alleen één of meer gesprekken dienen plaats te vinden tussen verzoeker, de voltallige directie van het SVHW en het hoofd invordering, maar ook de diverse door verzoeker te verrichten werkzaamheden eerst in kaart dienen worden gebracht is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit standpunt eerder naar voren gebracht had kunnen - en derhalve had moeten - worden. De voorzieningenrechter acht hetgeen door verweerder hieromtrent naar voren is gebracht overigens niet van zodanig gewicht dat verzoeker hierdoor zijn werkzaamheden niet zou kunnen hervatten. Onduidelijk is gebleven waarom eerst één of meerdere gesprekken tussen verzoeker en de voltallige directie van het SVHW én het hoofd invordering dienen plaats te vinden.
Voor zover verweerder van mening is dat, nu de deurwaarderswerkzaamheden inmiddels volledig zijn uitbesteed, sprake is van een dusdanige wijziging van de omstandigheden het volstrekt buiten redelijkheidsgrenzen ligt aan de uitspraak van de voorzieningenrechter nog gevolg te geven overweegt de voorzieningenrechter dat niet valt in te zien waarom verweerder dit standpunt niet reeds eerder naar voren heeft gebracht nu ter zitting is gebleken dat deze situatie al een aantal maanden duurt.
2.4.4. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen, in aanvulling op de bij uitspraak van 10 juli 2007 getroffen voorlopige voorziening, dat verweerder hieraan alsnog uitvoering geeft, op verbeurte van een dwangsom van € 500, - per dag dat verweerder in gebreke blijft.
2.5. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De totale kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
2.6. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:87 van de Awb toe;
- bepaalt in aanvulling op de bij uitspraak van 10 juli 2007 getroffen voorlopige voorziening dat verweerder hieraan alsnog uitvoering geeft, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, ingaande een dag na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan als rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker moet vergoeden;
- bepaalt dat het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.