ECLI:NL:RBDOR:2007:BB0637

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67786 HA ZA 06-2811
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling voor montage luchtbehandelingsinstallatie zonder bouwvergunning

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht, vorderde de eiseres, Hoteco Koeling Service B.V., betaling van een bedrag van € 4.387,91 van de gedaagde, Praktijk voor Tandheelkundige Implantologie Zwijndrecht B.V. (PTIZ), voor de levering en montage van een ventilatiesysteem. De gedaagde weigerde betaling met het argument dat er mogelijk een bouwvergunning vereist was voor de installatie aan de buitenzijde van het pand, wat niet was aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat PTIZ onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verweer en dat de vordering van Hoteco toewijsbaar was. De rechtbank oordeelde dat PTIZ in gebreke was gebleven met de betaling en dat de vordering van Hoteco, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, werd toegewezen. De rechtbank veroordeelde PTIZ in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 768,- aan salaris van de procureur en € 367,32 aan verschotten, waarvan € 296,- aan griffierecht. Het vonnis werd uitgesproken op 18 juli 2007.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 67786 / HA ZA 06-2811
vonnis van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoteco Koeling Service B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eiseres,
procureur: mr. D. Berlijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Praktijk voor Tandheelkundige Implantologie Zwijndrecht B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
procureur: mr. P.J.G.M. van Gool.
Partijen worden hieronder aangeduid als Hoteco en PTIZ.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- tussenvonnis van 14 februari 2007 en de daarin genoemde stukken,
- proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2007,
- de overgelegde producties.
1.2 Door partijen is vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Op 16 maart 2006 heeft PTIZ Hoteco levering en montage van een ventilatiesysteem (hierna: de installatie) opgedragen voor de prijs van € 4.242,35.
2.3 Op de opdrachtbevestiging heeft PTIZ aangetekend dat op de buitengevel geen apparatuur geplaatst mag worden.
2.4 Er heeft na ondertekening van de opdrachtbevestiging een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij is gesproken over de door PTIZ gestelde eis om geen delen van de installatie aan de buitenzijde van het pand te plaatsen.
2.5 De installatie is door Hoteco grotendeels aan de buitenzijde van de achtergevel van het bedrijfspand van PTIZ gemonteerd.
2.6 Er is voor de plaatsing van de installatie geen bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente Zwijndrecht (hierna: de gemeente).
2.7 Hoteco heeft op 10 april 2006 PTIZ een factuur ad € 4.242,35 inclusief BTW gezonden voor het leveren en monteren van de installatie. PTIZ heeft deze onbetaald gelaten.
3. De vordering
3.1 Hoteco vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, PTIZ veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hoteco te betalen een bedrag ad
€ 5.155,91 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.242,35 berekend vanaf 2 oktober 2006 tot de dag der algehele betaling, met veroordeling van PTIZ in de kosten van deze procedure.
Zij stelt daartoe het volgende.
3.2 Ondanks diverse aanmaningen, zowel telefonisch als schriftelijk, is PTIZ in gebreke gebleven met betaling. Hoteco heeft PTIZ per brief van 2 oktober 2006 in gebreke gesteld en gesommeerd alsnog tot betaling over te gaan.
3.3 Teneinde betaling te verkrijgen, heeft Hoteco diverse werkzaamheden verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Deze buitengerechtelijke kosten à € 768,- dienen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW als vermogenschade te worden vergoed door PTIZ.
4. Het verweer
4.1 De conclusie van PTIZ strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Hoteco in de kosten van het geding. Zij voert als verweer het volgende aan.
4.2 Uit de opdrachtbevestiging blijkt duidelijk dat aan de buitenzijde van het pand geen delen van de installatie mochten worden gemonteerd. PTIZ heeft ook nadien niet telefonisch te kennen gegeven dat zij afziet van haar voorbehoud om de installatie geheel in het pand te plaatsen. Nu een deel van de installatie thans aan de buitenzijde van de achtergevel van het bedrijfspand is gemonteerd, is Hoteco daarmee de overeenkomst niet nagekomen. De installatie is na plaatsing niet door PTIZ geaccepteerd.
4.3 Voor het aanbrengen van de installatie aan de buitenzijde van de achtergevel van het bedrijfspand is een bouwvergunning vereist. Daar PTIZ onkundig is op dit gebied en Hoteco een specialist is, had Hoteco haar daarop moeten wijzen. Voorts had zij de werkzaamheden niet mogen uitvoeren zolang de vergunning niet was aangevraagd en verkregen. Nu geen bouwvergunning is aangevraagd, schort PTIZ de nakoming van haar betalingsverplichting op totdat de gemeente deze vergunning verleent. Indien de bouwvergunning niet wordt verleend, is installatie niet conform de overeenkomst geleverd en is PTIZ niet gehouden tot betaling van het geldbedrag van € 4.242,35.
4.4 PTIZ betwist de door Hoteco gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De verrichte werkzaamheden dienden alle ter voorbereiding van onderhavige procedure.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de stukken van het geding en hetgeen ter comparitie is besproken vloeit voort dat de essentie van het bezwaar van PTIZ tegen plaatsing van een deel van de installatie aan de buitenzijde van de achtergevel dáárin is gelegen, dat zij vreest dat de gemeente zich op het standpunt zal stellen dat voor deze plaatsing een bouwvergunning vereist is en dat deze niet zal worden verleend en dat zij als gevolg daarvan op dit punt ook in conflicten met de verhuurder van het pand geraakt. Voorts is gebleken dat PTIZ wel bereid is de installatie in de huidige staat volledig te accepteren, en de factuur van Hoteco te voldoen indien geen bouwvergunning vereist is of een bouwvergunning zal worden verleend.
5.2 Hoteco heeft echter ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat voor plaatsing van de installatie, zoals door haar uitgevoerd, geen bouwvergunning vereist is, en dat zij zich daarin gesteund weet door haar jarenlange ervaring op dit gebied.
5.3 PTIZ heeft daar tegenover gesteld dat zij het heel wel voor mogelijk houdt dat een dergelijke vergunning niet vereist is, maar dat zij het risico van het tegendeel niet wil dragen.
5.4 PTIZ heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van Hoteco, onvoldoende onderbouwd dat een bouwvergunning is vereist en dat zij daarom rekening zou moeten houden met de mogelijke gevolgen van de weigering van die vergunning. Daarmee is de feitelijke grond aan haar beroep op een opschortingsrecht ontvallen, zodat dit beroep geen verdere bespreking behoeft.
5.5 Nu tegen de vordering overigens geen verweer (meer) is gevoerd, zal deze in hoofdsom worden toegewezen.
5.6 Uit de stellingen van Hoteco blijkt niet dat de aan dit geding voorafgaande verrichtingen meer omvatten dan de verrichtingen waarvoor de in artikel 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal derhalve worden afgewezen.
5.7 Als de in het overwegend in het ongelijk gestelde partij zal PTIZ worden veroordeeld in de proceskosten.
6. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt PTIZ om tegen kwijting aan Hoteco te betalen een bedrag van € 4.387,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.242,35 vanaf 2 oktober 2006 tot de voldoening;
veroordeelt PTIZ in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Hoteco vastgesteld op € 768,- aan salaris van de procureur en € 367,32 aan verschotten, waarvan € 296,- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of overig gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 juli 2007.