ECLI:NL:RBDOR:2007:BB0219

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67277 / HA ZA 06-2734
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en verdeling van gemeenschap in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde K.O.M. Beheer B.V. betaling van een bedrag van € 195.356,60, vermeerderd met rente, van Hopman Interheem Groep B.V. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst van 7 december 2000, waarbij K.O.M. Beheer en Hoova Vastgoed I B.V. percelen grond aan Hopman verkochten. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde prestatie toekwam aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova, en verwierp het beroep van Hopman op verrekening, omdat niet voldaan was aan de vereisten van wederkerig schuldenaarschap. De reconventionele vordering van Hopman tot verdeling van de gemeenschap werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de deelgenoot op wie de vordering betrekking had, geen partij was in het geding. De rechtbank veroordeelde Hopman in de proceskosten van K.O.M. Beheer, die op € 5.275,32 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 18 juli 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 67277 / HA ZA 06-2734
Vonnis van 18 juli 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K.O.M. BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.A. Visser,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOPMAN INTERHEEM GROEP B.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.H. Silfhout.
Partijen zullen hierna K.O.M. Beheer en Hopman genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2007 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte wijziging van eis in conventie,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 29 mei 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. K.O.M. Beheer heeft tezamen met Hoova Vastgoed I B.V. (verder: Hoova) bij koopovereenkomst d.d. 7 december 2000 aan Hopman verkocht een aantal percelen grond aan de Provinciale Weg te Dordrecht, destijds kadastraal bekend gemeente Dubbeldam, sectie I, nummer 1484 (gedeeltelijk) en sectie I nummers 1850 en 1931 (verder: de verkochte percelen) tegen een verkoopprijs van in totaal € 2.155.456,03 (f 4.750.000,-) exclusief BTW en kosten koper, alsmede exclusief een rente van 5% per jaar over de koopsom met maandelijkse betalingen achteraf vanaf 1 december 2000 tot aan de datum van levering.
2.2. In artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de akte van levering zal worden gepasseerd in het eerste kwartaal van 2001.
2.3. Ten gevolge van een door derden ten laste van K.O.M. Beheer en Hoova gelegd conservatoir beslag op de verkochte percelen heeft de levering van die percelen eerst op 30 oktober 2001 plaats gevonden. Voorafgaande aan de levering hebben partijen besprekingen gevoerd over de gevolgen van de levering op het latere tijdstip.
2.4. Bij faxbericht aan K.O.M. Beheer en Hoova van 22 oktober 2001 heeft Hopman - voor zover hier van belang - het volgende meegedeeld:
"Onder verwijzing naar het faxbericht van 17 oktober jl. van onze raadsman Mr. J.C.G. Franken aan uw raadsman Mr. B. Tomlow en ons faxbericht van 19 oktober jl. ... treft u in bijgaande overzichten aan de berekening van de rente waarin verwerkt het voorstel tot vergoeding van de helft van de door ons verschuldigde rente sedert 1 april 2001 zoals in voornoemd faxbericht van 17 oktober jl. van onze raadsman gedaan. ... "
Het bij dit faxbericht behorende overzicht sluit op een bedrag van f 338.640,69 (€ 153.688,45) inclusief BTW.
2.5. Ten laste van K.O.M. Beheer en Hoova is door derden conservatoir derdenbeslag onder Hopman gelegd. Dit beslag is bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 november 2003 opgeheven.
2.6. Bij faxbericht van mr. J.C.G. Franken aan mr. B.E.J.M. Tomlow van 1 november 2001 heeft mr. Franken - voor zover hier van belang - het volgende meegedeeld:
"Hierbij treft u alle gemaakte afspraken tekstueel geïntegreerd aan ...
1. ...
2. ... Het nog door Hopman verschuldigde aan Kom/Hoova zal na opheffing van het derdenbeslag onder Hopman met een rentevergoeding van 5% worden voldaan. Kom/Hoova heeft niet op 1 april 2001 geleverd en is dientengevolge in overtreding. Hopman matigt de door Kom/Hoova verschuldigde boete tot de helft van de overeengekomen rente vanaf 1 april 2001 tot datum levering en zal deze boete als zodanig verrekenen bij levering. ..."
In aanvulling op hetgeen in dit faxbericht is vermeld, zijn partijen onder meer overeengekomen dat Hopman geen korting of compensatie zal toepassen of beslag zal leggen op de verschuldigde betalingen onder zichzelf of de notaris of anderszins.
2.7. Uit hoofde van een door tussen Hopman enerzijds en Hoova en een aantal andere rechtspersonen anderzijds gesloten overeenkomsten zijn in 1998 een aantal percelen bouwgrond te Rijswijk (verder: de Pasgeldlocatie) aan Hopman geleverd. Hopman heeft de aldaar geplande woningbouw niet kunnen realiseren. Bij brief van haar raadsman van 5 april 2004 heeft Hopman Hoova daarvoor aansprakelijk gesteld.
3. Het geschil
in conventie
3.1. K.O.M. Beheer vordert na wijziging van eis - samengevat -:
primair: Hopman te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 195.356,60 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar vanaf 1 oktober 2006, althans Hopman te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 153.688,45 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2003 tot de voldoening;
subsidiair: Hopman te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 195.356,60 aan de gemeenschap van K.O.M. Beheer en Hoova te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar vanaf 1 oktober 2006, althans Hopman te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 153.688,45 aan de gemeenschap van K.O.M. Beheer en Hoova te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 november 2003 tot aan de voldoening.
Zij stelt daartoe het volgende.
3.1.1. Voorafgaande aan de levering van de verkochte percelen zijn partijen overeengekomen dat Hopman in verband met de levering op een later tijdstip dan overeengekomen vanaf 1 april 2001 tot en met oktober 2001 50% van de verschuldigde rente zou voldoen. Rekeninghoudend met die afspraak bedraagt de door Hopman over de periode van oktober 2000 tot en met oktober 2001 verschuldigde rente € 153.688,45 inclusief BTW.
3.1.2. In verband met het onder Hopman gelegde conservatoir derdenbeslag zijn partijen overeengekomen dat Hopman over het onder haar berustende bedrag een rente van 5% per jaar zou betalen. Per 1 oktober 2006 bedraagt deze rente € 41.688,15.
3.1.3. Primair stelt K.O.M. Beheer zich op het standpunt dat de voormelde rente aan haar toekomt. Subsidiair stelt zij dat deze rente toekomt aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova en dat zij op grond van artikel 3:171 BW gerechtigd is de vordering tot betaling daarvan ten behoeve van de gemeenschap in te stellen.
3.2. Hopman concludeert primair tot afwijzing van de vordering en voert daartoe het volgende aan.
3.2.1. Uit artikel 18 van de koopovereenkomst van 7 december 2000, waarin is bepaald dat de voor K.O.M. Beheer en Hoova uit de koop voortvloeiende verbintenissen ondeelbaar zijn, en artikel 6:15 BW volgt dat op de vordering de regels van gemeenschap van toepassing zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 3:170 lid 2 BW moet K.O.M. Beheer worden geacht de onderhavige procedure mede namens Hoova te voeren. Uit hoofde van de overeenkomst omtrent de Pasgeldlocatie heeft Hopman een vordering op Hoova van € 3.366.134,-. Hopman is gerechtigd die vordering te verrekenen met in deze procedure ingestelde vordering.
3.2.2. Hopman heeft zich slechts bereid getoond de wegens de te late levering verschuldigde boete te beperken tot de helft van de overeengekomen rente vanaf 1 april 2001 tot aan de datum van de voldoening van de rente. Gelet hierop vordert K.O.M. Beheer te veel rente.
3.2.3. De in reconventie gevorderde verdeling van de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova heeft tot gevolg dat K.O.M. Beheer ten hoogste het bedrag van haar aandeel in de gemeenschap van Hopman kan vorderen.
3.3. Het subsidiaire en meer subsidiaire verweer van Hopman en de daaraan verbonden incidentele vorderingen zijn reeds bij het tussenvonnis van 14 februari 2007 afgewezen en behoeft derhalve geen bespreking meer.
in voorwaardelijke reconventie
3.4. In het geval dat haar primaire, subsidiaire en meer subsidiaire verweer in conventie wordt verworpen vordert Hopman - samengevat - dat de rechtbank zal gelasten dat de tussen K.O.M. Beheer en Hoova bestaande gemeenschap zal worden verdeeld door de rechtbank, althans ten overstaan van een door de rechtbank aan te wijzen notaris.
Zij beroept zich daartoe op artikel 3:180 BW.
3.5. K.O.M. Beheer concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Hopman, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Hopman in de kosten van de procedure. Zij voert daartoe aan dat de vordering niet is gestoeld op de vereisten van artikel 3:180 BW.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft K.O.M. Beheer de door Hopman bestreden stelling dat de gevorderde prestatie haar toekomt laten varen. Vanaf dat moment is tussen partijen niet langer in geschil dat de gevorderde prestatie toekomt aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova.
4.2. Het feit dat de gevorderde prestatie toekomt aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova brengt mee dat K.O.M. Beheer slechts tezamen met Hoova bevoegd is tot inontvangstname van die prestatie. Daarmee is echter nog niet gegeven dat K.O.M. Beheer geacht moet worden de onderhavige procedure mede namens Hoova te voeren. Dit zou slechts zo kunnen zijn indien dat uit de dagvaarding blijkt of door K.O.M. Beheer feiten of omstandigheden gesteld waaruit dat volgt. Het één noch het ander is het geval.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de primaire vordering, die strekt tot voldoening van de gevorderde prestatie aan K.O.M. Beheer, afgewezen dient te worden. Dit is anders voor de subsidiaire vordering, aangezien K.O.M. Beheer ingevolge artikel 3:171 BW voor het instellen van een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap tussen haar en Hoova niet de volmacht of opdracht van Hoova behoeft.
4.4. De in het faxbericht van mr. Franken van 1 november 2001 onder 2 weergegeven afspraak bevestigt de stelling van K.O.M. Beheer dat overeengekomen is dat Hopman na de levering over het door haar verschuldigde bedrag een rente van 5% per jaar zal voldoen. Vermeld is immers dat de matiging van de boete zal plaatsvinden tot de datum van levering en door Hopman is niet gesteld dat de periode waarover de betreffende boete verschuldigd is na de levering doorloopt. Evenmin heeft Hopman gesteld dat de overeengekomen matiging van de boete en de verrekening daarvan ultimo oktober 2001 een lager bedrag aan verschuldigde rente opleverde dan het bedrag van € 153.688,45 dat is vermeld in het overzicht dat behoort bij de door Hopman aan K.O.M. Beheer en Hoova gezonden fax van 22 oktober 2001. Niet weersproken is dat een rente van 5% over dat bedrag over de periode van 1 november 2001 tot 1 oktober 2006 € 41.688,15 bedraagt. Aldus staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken tussen partijen vast dat Hopman aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova over de periode van oktober 2000 tot oktober 2006 een bedrag van € 195.356,60, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar, verschuldigd is.
4.5. Het beroep op verrekening van Hopman faalt. De onderhavige vordering, die toekomt aan de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova, en de door Hopman gepretendeerde vordering op Hoova vallen immers in gescheiden vermogens. Hieruit volgt dat niet wordt voldaan aan het in artikel 6:127 lid 3 BW neergelegde vereiste voor de bevoegdheid tot verrekening en dat niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of, zoals K.O.M. Beheer stelt en Hopman bestrijdt, de tussen partijen gemaakte afspraak dat Hopman geen compensatie zal toepassen aan het beroep op verrekening in de weg staat.
4.6. De vordering tot verdeling van de gemeenschap tussen K.O.M. Beheer en Hoova noch de eventuele toewijzing daarvan doet af aan de krachtens artikel 3:171 BW aan K.O.M. Beheer toekomende bevoegdheid om een vordering ten behoeve van de gemeenschap in te stellen. Het verweer van Hopman dat de voorwaardelijk in reconventie gevorderde verdeling van die gemeenschap tot gevolg heeft dat K.O.M. Beheer ten hoogste het bedrag van haar aandeel in de gemeenschap van Hopman kan vorderen, vindt derhalve geen steun in de wet.
4.7. Op grond van het vorenstaande dient de subsidiaire vordering toegewezen te worden.
4.8. Hopman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in kosten van het geding in conventie. De kosten aan de zijde van K.O.M. Beheer worden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht € 4.300,00
- salaris procureur € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 5.275,32
in reconventie
4.9. Nu in conventie zowel het primaire, als het subsidiaire en meer subsidiaire verweer van Hopman is verworpen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder zij haar vordering in reconventie heeft ingesteld en komt de rechtbank derhalve toe aan een beoordeling van die vordering.
4.10. Ingevolge artikel 3:180 BW kan een schuldeiser die een opeisbare vordering op een deelgenoot heeft verdeling van de gemeenschap vorderen, doch niet verder dan nodig is voor het verhaal van zijn vordering.
4.11. K.O.M. Beheer heeft bestreden dat Hopman een vordering op Hoova heeft en daarbij aangevoerd dat Hoova in reactie op de aansprakelijkstelling van Hopman bij brief van 5 april 2004 haar aansprakelijkheid heeft bestreden. Niet gesteld is dat de aansprakelijkheid van Hoova nadien tussen Hopman en Hoova is komen vast te staan. Evenmin heeft Hopman gesteld dat zij een procedure tegen Hoova aanhangig heeft gemaakt ten einde de aansprakelijkheid van Hoova in rechte te doen vaststellen. Hieruit volgt dat thans niet vast staat dat Hopman een opeisbare vordering op Hoova heeft en dat geen uitzicht op die vaststelling bestaat. Een beslissing over de aansprakelijkheid van Hoova in deze procedure zal Hoova niet binden, nu zij geen partij in deze procedure is.
4.12. Alhoewel niet voorgeschreven is dat de vordering als bedoeld in artikel 3:180 BW tegen alle deelgenoten wordt ingesteld, brengt het feit dat deze niet tegen Hoova is ingesteld onder de voormelde omstandigheden mee dat Hopman niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
4.13. Hopman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kosten aan de zijde van K.O.M. Beheer worden begroot op nihil aan verschotten en € 452,- aan salaris procureur (2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt Hopman tot betaling van een bedrag van € 195.356,60 aan de gemeenschap van K.O.M. Beheer B.V. en Hoova Vastgoed I B.V., te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar vanaf 1 oktober 2006 tot de voldoening;
veroordeelt Hopman in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van K.O.M. Beheer vastgesteld op
€ 5.275,32;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
verklaart Hopman niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt Hopman in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van K.O.M. Beheer vastgesteld op € 452,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2007.