ECLI:NL:RBDOR:2007:BA9970

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/308
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in ambtenarenzaak met strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 16 juli 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een ambtenarenzaak. Verzoeker, een deurwaarder bij het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, was strafontslagen op 21 februari 2007 wegens ernstig plichtsverzuim. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 24 november 2006, waarin verzoeker ook al strafontslagen was. Verzoeker maakte bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2007 en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 21 februari 2007 geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht ten opzichte van het eerdere besluit van 24 november 2006. Volgens de Centrale Raad van Beroep is een herhaald besluit slechts een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht. Aangezien het besluit van 21 februari 2007 geen andere rechtsgevolgen in het leven riep, was het niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Hierdoor was het bezwaarschrift van verzoeker niet-ontvankelijk en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 241,50, en bepaalde dat het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling dit bedrag aan verzoeker moest vergoeden, evenals het griffierecht van € 141,-.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/308
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[XXX],
wonende te Dordrecht, verzoeker,
gemachtigde: mr. J. van de Ruit, werkzaam bij ABVAKABO FNV te Rotterdam,
tegen
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef, werkzaam bij Van Kleef & Partners BV.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder verzoeker primair met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag verleend uit zijn functie van deurwaarder bij het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling en subsidiair wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking (eervol) ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 5 maart 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 27 april 2007 ter zitting behandeld. De voorzieningenrechter heeft ter zitting, met toepassing van artikel 8:64 van de Awb, besloten het onderzoek te schorsen, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de zaak af te doen via de weg van mediation.
De mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
Bij besluit van 11 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker van 5 maart 2007 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 juni 2007, ingekomen op 20 juni 2007, beroep (AWB 07/610) ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Op 25 juni 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening, op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende beroep.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 9 juli 2007 ter zitting behandeld. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken AWB 07/309, AWB 07/310 en AWB 07/311 alsmede met de zaken AWB 07/611, AWB 07/605, AWB 07/609 en AWB 07/607.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
2.2. De voorzieningenrechter stelt vast (op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting) dat verweerder verzoeker reeds bij besluit van 24 november 2006 met onmiddellijke ingang strafontslag heeft verleend. Het door verzoeker tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder op 21 februari 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 9 maart 2007 beroep ingesteld. Thans is op dit beroepschrift nog niet onherroepelijk beslist.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
Bij het thans bestreden besluit, en het daarin ingelaste primaire besluit, heeft verweerder uitdrukkelijk te kennen gegeven dat wederom tot het verlenen van strafontslag wordt overgegaan, 'voor het geval het besluit van 24 november 2006 in rechte onverhoopt geen stand mocht houden'.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van 21 februari 2007 tot strafontslag, weliswaar op andere gronden, een herhaling vormt van het besluit tot strafontslag van 24 november 2006. Volgens bestendige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een herhaald besluit slechts een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht. Het besluit van 21 februari 2007 roept geen andere rechtsgevolgen in het leven dan die al door het eerdere besluit van 24 november 2006 in het leven waren geroepen. Het besluit van 21 februari 2007 is in zoverre dan ook geen besluit in zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hetgeen verweerders gemachtigde ter zitting hieromtrent naar voren heeft gebracht kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het door verzoeker ingediende bezwaarschrift had door verweerder dan ook niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
2.3. Aangezien er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar open staat is het, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, niet mogelijk een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2.4. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De zaak wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) samen met de zaken AWB 07/309, AWB 07/310 en AWB 07/311 aangemerkt als één zaak. De totale kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand, uitgaande van 'samenhangende zaken' als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, zijn op grond van het Besluit vastgesteld op € 966,- ( 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-, wegingsfactor 1 en samenhangende zakenfactor 1,5). De proceskosten in de zaak van verzoeker worden vastgesteld op € 241,50.
2.5. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- vergoedt.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 241,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan als rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker moet vergoeden;
- bepaalt dat het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzieningenrechter, en door deze en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.