ECLI:NL:RBDOR:2007:BA9471

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65052 / HA ZA 06-2384
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en verplichting tot betaling van afvloeiingsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 11 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap Van Sillevoldt Rijst BV. [eiser] vorderde de vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 8 maart 2006 was gegeven, en stelde dat dit ontslag niet onverwijld was gegeven en dat er geen dringende reden voor het ontslag bestond. De rechtbank oordeelde dat het ontslag op staande voet niet standhield, omdat de werkgever, Van Sillevoldt, niet tijdig had gehandeld na het ontdekken van de vermeende onjuiste informatie die [eiser] aan een belangrijke klant had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat het ontslag op staande voet niet onverwijld was gegeven, aangezien er een periode van meer dan twee maanden was verstreken tussen het moment dat de werkgever op de hoogte was van de feiten en het daadwerkelijke ontslag.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat Van Sillevoldt gehouden was om de contractueel overeengekomen afvloeiingsregeling na te komen. Deze regeling hield in dat [eiser] recht had op een financiële vergoeding, die bestond uit zijn jaarsalaris, vakantietoeslag en pensioenpremie. De rechtbank stelde vast dat de hoogte van de afvloeiingsvergoeding correct was berekend en dat Van Sillevoldt ook de pensioenpremie aan de betrokken verzekeraar moest afdragen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] grotendeels toe, inclusief de betaling van het salaris over de periode van het ontslag tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 30 april 2006.

De rechtbank concludeerde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, maar dat de gevolgen van het ontslag voor [eiser] al waren verdisconteerd in de afvloeiingsregeling. De vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag werd afgewezen. Van Sillevoldt werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 65052 / HA ZA 06-2384
Vonnis van 11 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser,
procureur mr. C.F.W.A. Hamm,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN SILLEVOLDT RIJST BV,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde,
procureur mr. H.E. Meerman.
Partijen zullen hierna [eiser] en Van Sillevoldt genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2006,
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2006,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de pleitaantekeningen van beide partijen en de griffiersaantekeningen van het pleidooi van 31 mei 2007,
- de overgelegde producties.
2. De feiten
2.1 Van Sillevoldt houdt zich bezig met de inkoop, de verwerking, het verpakken en de distributie van rijstproducten.
2.2 [eiser] is op 1 november 1978 bij (een rechtsvoorganger van) Van Sillevoldt in dienst getreden. Per 18 juni 1999 is [eiser] benoemd tot onbezoldigd statutair directeur van Van Sillevoldt. Daarnaast was [eiser] sinds 1 januari 1995 directeur productiebedrijven van de besloten vennootschap C.M. van Sillevoldt B.V., welke vennootschap zich bezig hield met de handel in rijst, specerijen en peulvruchten.
2.3 Eind 2001 is door de Raad van Commissarissen besloten om de rijstactiviteiten van C.M. van Sillevoldt B.V. onder te brengen in Van Sillevoldt. Dientengevolge is het dienstverband van [eiser] met C.M. van Sillevoldt B.V. met ingang van 31 december 2001 beëindigd en is [eiser] aansluitend als (bezoldigd) statutair directeur van Van Sillevoldt benoemd en als zodanig bij Van Sillevoldt in dienst getreden. In oktober 2003 is, na een overname, de heer [betrokkene] tot tweede statutair directeur van Van Sillevoldt benoemd. [eiser] bleef belast met de algemene leiding over Van Sillevoldt.
2.4 Het dienstverband tussen [eiser] en Van Sillevoldt is aangegaan voor de duur van vijf jaar, derhalve tot en met 31 december 2006. In de arbeidsovereenkomst is de volgende afvloeiingsregeling bij voorbaat opgenomen:
“Bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de werkgever, zal er een financiële vergoeding worden betaald voor de nog resterende periode van de arbeidsovereenkomst, alsmede een vergoeding op basis van de Kantonrechters formule.
De financiële vergoeding zal niet hoger zijn dan het totale salarissom incl. emolumenten tot de wettelijke pensioenleeftijd
C.M. van Sillevoldt B.V. stelt zich garant voor een correcte afwikkeling van deze regeling.
De financiële vergoeding bestaat uit de volgende componenten
- jaarsalaris inclusief gratificatie van minimaal 3 maanden
- vakantietoeslag
- pensioenpremie betaling conform regeling.”
2.5 [eiser] is geboren op 16 juli 1947 en thans 59 jaar. Het laatstverdiende salaris van [eiser] bedraagt € 11.181,- bruto per maand, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, een tantième ter grootte van drie bruto maandsalarissen en een incentive-regeling, inhoudende de betaling van 130 % van een bruto maandsalaris bij het behalen van overeengekomen doelstellingen.
2.6 In 2005 is er een verschil van inzicht over het te voeren beleid ontstaan tussen [eiser] en de aandeelhouder van Van Sillevoldt. Tussen [eiser] en de aandeelhouder van Van Sillevoldt zijn verschillende besprekingen gevoerd. Onder meer is door Van Sillevoldt een wijziging van de functie van [eiser] voorgesteld. [eiser] heeft dit voorstel afgewezen en een voorstel gedaan tot beëindiging van het dienstverband.
2.7 Op 14 december 2005 heeft een buitengewone aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden, met als enige agendapunt het ontslag van [eiser] als bestuurder en werknemer van Van Sillevoldt.
In de aandeelhoudersvergadering heeft de heer [betrokkene] namens de aandeelhouder medegedeeld dat hem op 11 dan wel 12 december 2005 berichten ter ore zijn gekomen dat [eiser] onware (feitelijke) informatie aan één van haar belangrijkste klanten, supermarktconcern Lidl, heeft verstrekt. De heer [betrokkene] heeft een onderzoek naar de gang van zaken aangekondigd.
2.8 Bij besluit van de 14 december 2005 is [eiser] door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, hierna AVA te noemen, ontslagen als bestuurder en werknemer van Van Sillevoldt, met inachtneming van de voor hem geldende wettelijke opzegtermijn, per 30 april 2006. De reden voor het ontslag was gelegen in het verschil van inzicht over de koers die de onderneming dient te varen.
2.9 Van Sillevoldt heeft een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een brief van november 2005 aan Lidl met daarin de herkomstgegevens van door Van Sillevoldt aan Lidl geleverde rijst. Lidl had om de herkomstgegevens gevraagd, omdat uit een onderzoek van de Duitse consumentenbond Öko leek te volgen dat de door Van Sillevoldt geleverde rijst iets anders betrof dan de bestelde basmatirijst.
De heer [werknemer], medewerker bedrijfsbureau van Van Sillevoldt, had op 17 november 2005 een onderzoek gedaan naar de herkomst van de aan Lidl geleverde partij basmatirijst. Uit de beschikbare documenten bleek dat ten tijde van de productie van de aan Lidl geleverde rijst twee partijen rijst aanwezig waren, één van leverancier Roberts en één van leverancier GrainTech. Laatstgenoemde partij bleek 29,4 % bijmenging met andere soorten rijst te bevatten. In opdracht van de heer [betrokkene], commercieel directeur en accountmanager Lidl bij Van Sillevoldt, en met instemming van [eiser] heeft de heer [werknemer] de uitkomst van het door hem ingestelde onderzoek, het zogeheten trace-document, gewijzigd, in die zin dat iedere verwijzing naar de partij van GrainTech achterwege werd gelaten. Het trace-document is door [eiser] op 18 november 2005 met een begeleidende fax naar Lidl gestuurd.
2.10 Het door Van Sillevoldt ingestelde onderzoek, dat heeft bestaan uit het horen van drie werknemers en het opstellen van hun verklaringen, was op 23 januari 2006 voltooid. De verklaringen zijn een week later aan de advocaat van [eiser] gestuurd met het verzoek om commentaar. In deze brief werd [eiser] ook uitgenodigd voor de te houden aandeelhoudersvergadering op 7 februari 2006. Deze vergadering is verzet, aanvankelijk naar 8 februari en vervolgens naar 8 maart 2006. In deze vergadering is de reactie van [eiser] op de verklaringen besproken en is besloten om [eiser] op staande voet te ontslaan.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert de vernietiging van het ontslag op staande voet van 8 maart 2006. Voorts vordert [eiser] veroordeling van Van Sillevoldt tot:
a. een deugdelijk gespecificeerde betaling van het overeengekomen bruto salaris, met emolumenten, vanaf 8 maart 2006 tot 1 mei 2006;
b. betaling van de eindafrekening, op te maken per 1 mei 2006, waarbij ook ingehouden bedragen terzake van de leaseauto worden betaald;
c. betaling van de wettelijke verhoging over a. en b.;
d. betaling van de wettelijke rente over a., b. en c.;
e. nakoming van de overeengekomen afvloeiingsregeling, inhoudende de betaling van een bedrag van € 1.013.980,30 bruto aan [eiser]als ontslagvergoeding en de afdracht, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van € 82.567,11 netto ter zake van verschuldigde pensioenpremie aan de betrokken verzekeraar;
f. betaling van een schadevergoeding van € 594.829,20 bruto wegens de kennelijke onredelijkheid van het aan [eiser] gegeven ontslag;
g. vergoeding van de pensioenschade tot een bedrag van € 173.151,57;
h. betaling van € 12.695,27 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met 19 % BTW;
i. betaling van de kosten van het geding.
3.2 [eiser] voert hiervoor aan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en dat bovendien geen sprake is van een dringende reden, zodat het ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
Voorts stelt [eiser] dat de opzegging van 14 december 2005 kennelijk onredelijk is, gelet op de gevolgen van het ontslag voor [eiser] in verhouding met het belang van Van Sillevoldt bij de opzegging en gelet op de oneervolle wijze waarop het ontslag heeft plaatsgevonden, uitsluitend om onder de contractuele afvloeiingsvergoeding uit te komen.
Het verweer
3.3 Van Sillevoldt voert als verweer aan dat het ontslag, gezien de omstandigheden, wel onverwijld is gegeven en dat het willens en wetens onjuiste informatie toesturen aan één van de belangrijkste klanten van Van Sillevoldt een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Voor het geval geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet op 8 maart 2006 rechtsgeldig tot een einde is gekomen, betwist Van Sillevoldt de overeengekomen afvloeiingsregeling aan [eiser] verschuldigd te zijn en betwist zij eveneens de juistheid van het door [eiser] berekende en gevorderde bedrag.
Van Sillevoldt betwist voorts dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag op grond waarvan [eiser] aanspraak op een vergoeding kan maken.
Ten slotte betwist Van Sillevoldt de aanspraak op vergoeding van pensioenschade en de buitengerechtelijke kosten.
4. De beoordeling
Het ontslag op staande voet
4.1 Voor beantwoording van de vraag of een ontslag op staande voet al dan niet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was om het ontslag te verlenen.
4.2 Vast staat dat de heer [betrokkene] in ieder geval op 11 dan wel 12 december 2005 beschikte over aanwijzingen dat er door [eiser] een onjuiste brief aan Lidl was verstuurd en dat [eiser] eerst op 8 maart 2006 op staande voet is ontslagen. Een korte termijn voor onderzoek en beraad staat er niet aan in de weg een ontslag aan te merken als op staande voet wegens dringende reden gegeven. In het onderhavige geval is echter sprake van een termijn van ruim twee maanden. Deze vertraging kan niet worden gerechtvaardigd door het onderzoek, dat Van Sillevoldt heeft uitgevoerd. Dit onderzoek heeft immers slechts bestaan uit het horen van drie medewerkers van Van Sillevoldt en het opstellen van hun verklaringen. Dit had, ondanks de feestdagen, vakanties en zakenreizen, mede gelet op de uitstekende communicatiemiddelen die Van Sillevoldt ter beschikking stonden, aanzienlijk eerder kunnen zijn afgerond dan pas op 31 januari 2006. Bovendien is ook de termijn tussen het afronden van het onderzoek, 31 januari 2006, en het daadwerkelijke ontslag op staande voet op 8 maart 2006 erg lang. Hieraan doet niet af dat de aanvankelijk geplande aandeelhoudersvergadering vanwege de verhindering van de raadsman van [eiser] niet is doorgegaan, aangezien een nieuwe vergadering op kortere termijn had kunnen worden gepland.
4.3 Geconcludeerd wordt dan ook dat het ontslag op staande voet op 8 maart 2006 niet onverwijld is gegeven en om deze reden geen stand houdt. Dit brengt met zich mee dat het dienstverband tussen Van Sillevoldt en [eiser] is doorgelopen tot 30 april 2006, de datum waartegen de AVA [eiser] op 14 december 2005 heeft ontslagen en dat Van Sillevoldt gehouden is het salaris over de periode vanaf 8 maart tot 1 mei 2006 aan [eiser] te voldoen.
4.4 De verschuldigdheid van de ingehouden bedragen ter zake van de leaseauto is niet betwist, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Aangezien het salaris te laat is betaald, zijn tevens de gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat aanleiding wordt gezien de wettelijke verhoging te matigen tot 20 % over het verschuldigde bedrag.
Toepasselijkheid contractuele afvloeiingsregeling
4.5 Van Sillevoldt heeft aangevoerd dat de contractuele afvloeiingsregeling enkel ziet op de situatie waarin de arbeidsovereenkomst met [eiser] om bedrijfseconomische redenen zou worden beëindigd. Dit blijkt echter niet uit de tekst van de in punt 2.4 aangehaalde regeling. Indien Van Sillevoldt een dermate belangrijke beperking van de afvloeiingsregeling voor ogen stond, had het op haar weg gelegen dit expliciet in deze regeling op te nemen. Dit heeft zij nagelaten. Uit de tekst van het memorandum waarin de afvloeiingsregeling is opgenomen, wordt weliswaar een verband gelegd tussen de slechte resultaten van de rijstactiviteiten, het onderbrengen van de activiteiten van C.M. van Sillevoldt B.V. in twee afzonderlijke B.V.’s en de risico’s voor [eiser] vanwege de overgang van zijn arbeidsovereenkomst, maar de aanwezigheid van bedrijfseconomische redenen voor een ontslag als voorwaarde voor het betalen van de afvloeiingsregeling is hieruit niet af te leiden. Van Sillevoldt heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat dit partijen bij het aangaan van de overeenkomst wel voor ogen stond. Derhalve wordt geoordeeld dat Van Sillevoldt gehouden is de contractueel overeengekomen afvloeiingsregeling na te komen.
Hoogte van de afvloeiingsregeling
4.6 Partijen verschillen van mening over de hoogte van de op grond van de overeenkomst verschuldigde afvloeiingsregeling.
4.7 De afvloeiingsregeling bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een financiële vergoeding, bestaande uit het jaarsalaris van € 167.715,- bruto, de vakantietoeslag van € 10.733,76 en de pensioenpremie. [eiser] heeft niet langer betwist dat de premie voor het prepensioen niet in de berekening dient te worden betrokken, zodat van de door Van Sillevoldt berekende pensioenpremie van € 58.067,11 bruto wordt uitgegaan. Dit brengt de financiële vergoeding op een totaalbedrag van € 236.515,87 bruto.
4.8 Het tweede onderdeel van de afvloeiingsregeling is een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule. Het door [eiser] berekende aantal gewogen dienstjaren en maandsalaris zijn door Van Sillevoldt niet betwist, zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan.
4.9 Van Sillevoldt heeft aangevoerd dat de in de kantonrechtsformule opgenomen correctiefactor C in het onderhavige geval lager dient te zijn dan 1. Indien partijen echter bij voorbaat een afvloeiingsregeling overeenkomen die (deels) bestaat uit toepassing van de kantonrechtersformule, moet ervan worden uitgegaan dat partijen toepassing van de neutrale kantonrechtersformule, met een C-factor die gelijk is aan 1, hebben bedoeld, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, hetgeen hier niet het geval is. Bij voorbaat staat dan vast hoe hoog de beëindigingsvergoeding zal zijn. In een dergelijk geval is geen plaats meer voor een beoordeling van een in meer of mindere mate aanwezigheid van verwijtbaarheid aan de zijde van één der partijen.
4.10 Van Sillevoldt heeft voorts betwist dat partijen zijn overeengekomen dat voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening zal worden gehouden met de pensioenpremie.
De heer [betrokkene], die als algemeen directeur van C.M. van Sillevoldt B.V. de arbeidsovereenkomst met daarin de afvloeiingsovereenkomst heeft ondertekend, heeft verklaard dat het bij Van Sillevoldt gebruikelijk was om over het aantal maanden beëindigingsvergoeding ook de pensioenpremie af te dragen. Gelet voorts op de omstandigheid dat ook voor de financiële vergoeding de pensioenpremie als component van het salaris is beschouwd, wordt geoordeeld dat voor de berekening van de vergoeding conform de kantonrechtersformule de bijdrage van Van Sillevoldt in de pensioenpremie tot het salaris dient te worden gerekend . [eiser] heeft niet betwist dat een bedrag van
€ 57.036,- aan premie voor de pre-pensioenregeling niet voor toewijzing in aanmerking komt, zodat in totaal een bedrag van € 183.666,40 bruto aan bijdrage in de pensioenpremie resteert.
4.11 Samenvattend dient Van Sillevoldt aan [eiser] een bedrag van € 956.944,30 bruto aan vergoeding te betalen en een bedrag van € 58.067,11 bruto aan de pensioenverzekeraar af te dragen op grond van de contractuele afvloeiingsregeling.
Kennelijk onredelijk ontslag
4.12 Geoordeeld is reeds dat het ontslag op staande voet geen stand houdt. De arbeidsovereenkomst is dan ook per 30 april 2006 beëindigd door het besluit van de AVA van 14 december 2005. De reden voor deze opzegging was het verschil van inzicht met de aandeelhouder van Van Sillevoldt over het te voeren beleid. Niet betwist is dat dit een gerechtvaardigde reden was voor Van Sillevoldt om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] over te gaan. Er is dan ook geen sprake van een oneervolle wijze van ontslag.
4.13 De stelling van [eiser] dat Van Sillevoldt reeds bij het aankondigen van het onderzoek naar de feiten op 14 december 2005 wist dat deze niet tot een ontslag op staande voet konden leiden wordt verworpen.
Eerst na het onderzoek naar de gang van zaken met betrekking tot de levering aan Lidl kon Van Sillevoldt immers conclusies trekken met betrekking tot het al dan niet verwijtbaar handelen van [eiser]. Het aankondigen van het onderzoek noch het houden van dit onderzoek was derhalve onzorgvuldig jegens [eiser].
4.14 De stelling dat het ontslag op staande voet alleen is gegeven om onder de afvloeiingsregeling uit te komen, wat het ontslag alsnog kennelijk onredelijk maakt, wordt niet door feiten of omstandigheden gestaafd. Van Sillevoldt had immers op grond van de verklaringen van haar werknemers redenen om ervan uit te kunnen gaan dat [eiser] onvolledige informatie aan Lidl had verstrekt. Of de aan Lidl verstrekte informatie in strijd met de waarheid was, wordt thans buiten beschouwing gelaten, daar het ontslag op staande voet reeds wordt vernietigd omdat het niet onverwijld is gegeven.
4.15 De door [eiser] aangevoerde gevolgen van het ontslag zijn weliswaar zeer ernstig voor hem, doch leiden niet tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De risico’s die een arbeidsovereenkomst met Van Sillevoldt voor [eiser] met zich meebracht, zijn verdisconteerd in de afvloeiingsregeling die partijen bij voorbaat zijn overeengekomen. Mede gelet op deze ruime afvloeiingsregeling wordt het ontslag niet kennelijk onredelijk geoordeeld en is derhalve geen plaats voor een vergoeding op deze grond.
Pensioenschade
4.16 Het is evident dat [eiser] door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst schade zal leiden in zijn pensioenopbouw. [eiser] heeft echter niet onderbouwd op welke grond Van Sillevoldt voor deze schade aansprakelijk kan worden gehouden. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst vloeit immers voort uit de rechtsgeldige opzegging door het besluit van de AVA van 14 december 2005. Bovendien is –in ieder geval een deel- van de pensioenschade van [eiser] reeds verdisconteerd in de overeengekomen afvloeiingsregeling. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.17 Geoordeeld wordt dat [eiser] in redelijkheid rechtskundige bijstand heeft kunnen inschakelen om hem bij te staan in het conflict met Van Sillevoldt. De verrichte buitengerechtelijke kosten zijn aan te merken als verrichtingen, anders dan die ‘ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak’ en komen derhalve voor toewijzing in aanmerking. Wel wordt aanleiding gezien de vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten te matigen conform het Rapport Voorwerk II tot € 7.642,18 inclusief BTW.
4.18 Van Sillevoldt zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 vernietigt het ontslag op staande voet van 8 maart 2006;
5.2 veroordeelt Van Sillevoldt tot:
a. het doen van een deugdelijk gespecificeerde betaling van het overeengekomen bruto salaris, met emolumenten, vanaf 8 maart 2006 tot 1 mei 2006 aan [eiser];
b. betaling van de eindafrekening aan [eiser], op te maken per 1 mei 2006, waarbij ook de ingehouden bedragen ter zake van de leaseauto worden betaald;
c. betaling van 20 % aan wettelijke verhoging over a. en b. aan [eiser];
d. betaling van de wettelijke rente over a., b. en c. aan [eiser];
e. nakoming van de overeengekomen afvloeiingsregeling, inhoudende de betaling van een bedrag van € 956.944,30 bruto aan [eiser] als ontslagvergoeding en de afdracht, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van € 58.067,11 bruto ter zake van verschuldigde pensioenpremie aan de betrokken verzekeraar;
f. betaling van € 7.642,18 inclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten;
5.3 veroordeelt Van Sillevoldt in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op :
- dagvaarding € 84,87
- vast recht € 248,00
- beslagkosten € 176,73
- salaris procureur € 16.055,00
totaal € 16.564,60,
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.