ECLI:NL:RBDOR:2007:BA8190

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67844/ HA ZA 06-2829
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaam vordert (wettelijke) erfdeel in nalatenschap van vader met afwijzing vordering en toewijzing tot opstelling nalatenschap

In deze zaak vorderde de eiseres, de dochter van de overleden erflater, een (wettelijk) erfdeel uit de nalatenschap van haar vader. De rechtbank Dordrecht oordeelde dat de vordering tot het verkrijgen van het erfdeel werd afgewezen, omdat de verzorgingsverplichting van de erflater ten opzichte van zijn tweede echtgenote prevaleerde. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering tot opstelling van de nalatenschap, in verband met het vaststellen van het erfdeel, wel werd toegewezen. De erflater was op 28 januari 2001 overleden, en had bij testament een regeling getroffen voor de verdeling van zijn nalatenschap. De eiseres betwistte de in het testament neergelegde wettelijke boedelverdeling en stelde dat er geen verzorgingsbehoefte was bij de tweede echtgenote van de erflater. De rechtbank overwoog dat de erflater met zijn testament beoogde dat zijn kinderen pas na het overlijden van de tweede echtgenote hun erfdeel konden opeisen. De rechtbank concludeerde dat de verzorgingsverplichting van de erflater de opeisbaarheid van het erfdeel bij overlijden doorkruiste. De rechtbank wees de vordering van de eiseres tot het verkrijgen van haar erfdeel af, maar gaf haar wel recht op een onderbouwde opstelling van de nalatenschap, inclusief taxatie van de woning. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 13 juni 2007 door mr. A. Eerdhuijzen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 67844 / HA ZA 06-2829
Vonnis van 13 juni 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres],
eiseres,
procureur mr. J.A. Visser,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
procureur mr. C.M. Malipaard.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 27 april 2007.
2. De feiten
2.1. Op 28 januari 2001 is [erflater] (hierna: de erflater) overleden onder achterlating van zijn (tweede) echtgenote, [gedaagde], en de twee kinderen uit zijn eerste huwelijk, te weten [eiser] en haar broer, [broer van eiser]. Ten tijde van het overlijden van erflater was hij ruim 25 jaar met [gedaagde] gehuwd.
2.2. De erflater heeft bij testament, verleden op 8 februari 2000 voor notaris mr. H.M.J. Molenaar te [Strijen], als volgt over zijn nalatenschap beschikt:
I. Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte testamenten.
II. (...)
III. Gebruik makende van de bij artikel 1167 Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid, maak ik bij deze tussen mijn echtgenote, [gedaagde], en mijn afstammelingen de verdeling en scheiding van mijn nalatenschap als volgt:
Ik deel toe:
A. aan mijn voornoemde echtgenote, alle goederen, die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de last en de verplichting voor haar, wegens de daardoor plaatshebbende overbedeling:
a. voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen: alle schulden, die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan, alsmede de kosten van mijn begrafenis of crematie;
b. aan mijn overige erfgenamen schriftelijk schuldig te erkennen het bedrag van de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap;
B. aan ieder van mijn overige erfgenamen: een vordering in contanten ten laste van mijn genoemde echtgenote wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem/haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomend erfdeel.
Onder het saldo van mijn nalatenschap zal zijn te verstaan de totale waarde van de op na te melden wijze gewaardeerde activa, verminderde met de ten laste van mijn nalatenschap komende schulden -eventueel vastgesteld op de contante waarde- en de kosten van mijn begrafenis of crematie. De waardering van de activa van mijn nalatenschap zal moeten geschieden in onderling overleg tenzij niet binnen zes maanden na mijn overlijden overeenstemming daaromtrent wordt bereikt. In dat geval dient de waardering plaats te vinden door een in onderling overleg te benoemen deskundige. (...)
Ter voldoening aan mijn verzorgingsverplichting jegens mijn genoemde echtgenote, bepaal ik dat de aan mijn sub B. bedoelde erfgenamen toegedeelde vorderingen in contanten ten laste van mijn genoemde echtgenote eerst opeisbaar zullen zijn bij haar overlijden. De hoofdsom van deze vorderingen zal, behoudens bij overlijden van mijn echtgenote, tevens opeisbaar zijn:
(...)
IV. Voor het geval de hiervoor sub III gemaakte boedelverdeling door één van mijn erfgenamen op grond van het bepaalde bij artikel 1170 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, of om welke andere reden dan ook, in rechten mocht worden betwist, zal deze erfgenaam uit mijn nalatenschap nimmer meer mogen genieten dan zijn Wettelijk erfdeel, onder instandhouding van mijn hiervoor sub III gemaakte boedelverdeling, met dien verstande, dat het erfdeel van de betrokken legitimaris dan, voorzover nodig mocht blijken te zijn, opeisbaar zal zijn bij mijn overlijden. Het door het in de vorige zin bepaalde eventueel vrijvallende gedeelte van mijn nalatenschap vermaak ik aan mijn echtgenote voornoemd, boven het haar toekomende erfdeel.
V. (...)
VI. Ik benoem mijn genoemde echtgenote tot uitvoerster van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaarster van mij boedel en verzorgster van mijn uitvaart en begrafenis of crematie. (...)
2.3. Notaris mr. H.M.J. Molenaar te [Strijen] heeft op 5 april 2004 een schrijven met de volgende inhoud aan [gedaagde] doen toekomen:
Hedenmiddag heb ik bezoek gehad van mevrouw [belanghebbende] (...) die kwam informeren hoe hoog haar erfdeel was wat zij tegoed hield.
Tevens hoe de samenstelling van vaders nalatenschap was.
Inmiddels heeft U een verklaring van erfrecht ontvangen.
De beide kinderen behoren te weten hoe hoog hun erfdeel is en wanneer dat door hen verkregen wordt.
Gaarne zag ik dat we tezamen bekijken hoe we de vragen kunnen beantwoorden en juridisch tot een goed einde kunnen brengen.
2.4. Op 5 december 2005 heeft notaris Molenaar een door [gedaagde] mede-ondertekende brief aan de advocaat van [eiser] gestuurd, waarin het volgende staat vermeld:
(...) Uitgaande van de bedragen c.q. waarden per datum van overlijden zijn de bestanddelen van de nalatenschap als volgt:
Waarde woning € 178.789,42
kapitaalrekening - 9.075,60
girorekening - 2.413,04
rente - 312,23
sub-totaal € 190.592,28
waarop in mindering:
restant hypotheek - 53.092,29-
Totaal huwelijksgoederenvermogen € 137.497,99
waarvan de helft uitmaakt de nalatenschap, ofwel € 68.749,00
waarop in mindering kosten m.b.t. crematie - 498,27-
blijft het zuiver saldo van de nalatenschap € 68.250,73
============
Conform testament is uw cliënt gerechtigd tot een bedrag van € 34.091,24, mits zij geen beroep zal doen op haar wettelijk erfdeel. Mocht zij echter wel een beroep doen op haar wettelijk erfdeel, vervalt de benoeming tot erfgename voor de helft van het 999/1000 aandeel en zal haar aandeel in de nalatenschap worden berekend conform de ten tijde van het overlijden van de heer [erflater] hieromtrent, en derhalve uitkomen op 2/3 x 1/3 = 2/9 deel van de nalatenschap, of wel op € 15.166,83.
2.5. Tot de huwelijksgoederengemeenschap en de nalatenschap behoorde een woning gelegen aan de [adres] te [[woonplaats]] (hierna: de woning). In verband met een hypotheekaanvraag van [gedaagde] is de woning op 17 mei 2004 getaxeerd. In het rapport van H. van der Vinden van Van der Vinden Vastgoed te [Strijen] is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik getaxeerd op € 315.000,-.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] om:
- mee te werken aan een onderbouwde opstelling waarde bestanddelen van de nalatenschap van erflater, waaronder taxatie van de woning naar de waarde in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden van erflater, onder verbeurte van een dwangsom;
- aan [eiser] te betalen een bedrag ter grootte van haar erfdeel subsidiair haar kindsdeel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2001,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiser] heeft hiertoe het volgende gesteld. [eiser] betwist de in het testament neergelegde wettelijke boedelverdeling. Dit betekent dat zij, ex artikel IV van het testament, recht kan doen gelden op haar wettelijk erfdeel. Het testament is bedoeld om [gedaagde] verzorgd achter te laten. Er is geen sprake van een verzorgingsbehoefte bij [gedaagde] zodat op laatstgenoemde de verplichting rust om het kindsdeel aan [eiser] uit te keren en niet slechts het wettelijk erfdeel.
3.3. [gedaagde] voert hiertegen aan dat de erflater, uit hoofde van zijn verzorgingsverplichting jegens haar, met zijn uiterste wilsbeschikking heeft beoogd dat zijn kinderen eerst na het overlijden van [gedaagde] hun erfdeel kunnen opeisen. Het enige inkomen dat [gedaagde] thans heeft is een weduwe-uitkering. Indien [gedaagde] aan [eiser] haar wettelijk erfdeel dient uit te keren, zal dit tot gevolg hebben dat zij de woning moet verkopen. Dit terwijl het de wil van de erflater was dat [gedaagde] in de woning zou kunnen blijven wonen.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft niet weersproken gesteld dat zij thans leeft van een weduwe-uitkering van € 1.300,- netto per maand. Voorts blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde aangiften inkomstenbelasting genoegzaam dat het inkomen van [gedaagde] thans beduidend minder is dan toen erflater nog leefde, terwijl het aannemelijk is dat haar maandelijkse woonlasten (nu zij een eenpersoonshuishouden voert) relatief hoger zijn geworden. Er bestond dus bij het overlijden van de erflater een plicht naar de mate van het mogelijke te zorgen voor het onderhoud van zijn weduwe. Bovendien staat tussen partijen vast dat [gedaagde] de woning zal moeten verkopen indien zij de legitieme portie aan [eiser] zal moeten uitkeren. Gelet op het vorenstaande is zowel de grondslag van de in het testament bepaalde ouderlijke boedelverdeling als de grondslag van de verzorgingsverplichting van de erflater jegens [gedaagde] deugdelijk aanwezig.
Bedoelde verzorgingsverplichting brengt met zich dat het legitimaire recht van [eiser] wordt doorbroken. Dit is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [eiser] alleen dan niet aanvaardbaar als van zeer bijzondere omstandigheden sprake zou zijn. [eiser] heeft zich ter zitting beroepen op het feit dat zij "nu leeft", dat zij met een beroep op het wettelijk erfdeel reeds afstand doet van een deel van hetgeen waarop zij recht heeft, dat [gedaagde] kleiner kan gaan wonen alsmede op de hiërarchie van het bloed. Deze omstandigheden vormen echter niet zodanige, zeer bijzondere omstandigheden. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.2. Voor zover [eiser] ter comparitie nog heeft aangevoerd dat uit artikel IV van het testament volgt dat zij de boedelverdeling om welke reden dan ook in rechte kan betwisten en dat als gevolg daarvan haar wettelijk erfdeel uitgekeerd dient te worden, overweegt de rechtbank als volgt. Aan de toepassing van artikel IV van het testament wordt niet toegekomen nu [gedaagde] zich met succes heeft beroepen op het in artikel III bepaalde.
De situatie dat het erfdeel van [eiser] als legitimaris opeisbaar was bij het overlijden van de erflater doet zich hier niet voor nu de verzorgingsverplichting van de erflater de opeisbaarheid bij overlijden doorkruist.
4.3. Het eerste onderdeel van de vordering van [eiser] betreft de waardering van de nalatenschap per de datum van overlijden van de erflater. Zoals [gedaagde] ter comparitie heeft bevestigd, heeft een zodanige waardering in het kader van een boedelbeschrijving niet plaatsgevonden. [gedaagde] stelt dat de notaris haar er niet op heeft gewezen, dat naast de successie-aangifte nog een waardering van de nalatenschap diende plaats te vinden in verband met het vaststellen van de erfdelen van de kinderen van de erflater.
[eiser] heeft belang bij dit onderdeel van haar vordering in verband met de vaststelling van haar erfdeel. Een en ander vloeit daarenboven voort uit artikel III van erflaters testament. Daar komt nog bij dat [gedaagde] niet of nauwelijks verweer heeft gevoerd op dit punt. Het vorenstaande brengt met zich dat dit onderdeel van [eiser]s vordering zal worden toegewezen.
4.4. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de rechtbank, gelet op het verloop van de procedure en de proceshouding van partijen, geen aanleiding.
4.5. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan een onderbouwde opstelling van de nalatenschap van [erflater], waaronder taxatie van de woning aan de [adres] te [[woonplaats]] naar de waarde in het economisch verkeer per de overlijdensdatum van erflater;
5.2. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2007.