RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500103-07
Zittingsdatum : 5 juni 2007
Uitspraak : 19 juni 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1977,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 08 februari 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- een stuk huishoudfolie op het gezicht, althans de mond van die [slachtoffer]
heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden en/of
- met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgedrukt gehouden, althans hard in de keel van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer] is gaan zitten (zodat die [slachtoffer] nergens heen kon) en/of met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgedrukt gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 februari 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet
- een stuk huishoudfolie op het gezicht, althans de mond van die [slachtoffer]
heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden en/of
- met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt
en/of heeft dichtgedrukt gehouden, althans hard in de keel van die [slachtoffer]
heeft geknepen en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer] is gaan zitten (zodat die [slachtoffer] nergens heen kon) en/of met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 februari 2007 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]),
- met haar, verdachtes, handen de keel (meermalen) heeft dichtgeknepen en/of
dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) op de buik is gaan zitten en/of
(daarbij) met haar, verdachtes, benen op de bovenarmen is gaan zitten,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren gevorderd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft voorts een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De vrijspraak
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat er bij verdachte sprake was van voorbedachte rade. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte, nadat zij van beneden terug naar boven was gekomen, het slachtoffer, terwijl zij op bed lag, iets over haar mond en neus drukte. Verdachte ontkent iets op het gezicht van het slachtoffer te hebben gedrukt en dat zij - bewust - een stuk huishoudfolie vanuit de keuken naar de slaapkamer heeft meegenomen.
Van belang is dat niet is komen vast te staan dat het verdachte is geweest, die een stuk huishoudfolie heeft meegenomen naar de slaapkamer. Het slachtoffer heeft immers niet verklaard het folie te hebben gezien en voor het bewijs daarvan kan niet redengevend zijn dat later in de slaapkamer een stuk huishoudfolie is aangetroffen. Het proces-verbaal relateert immers dat het folie is aangetroffen onder de schoen van een ambulancebroeder en het is niet duidelijk waar dat folie onder diens schoen is geraakt, zodat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte dit folie - al dan niet bewust en met de intentie hiermee het slachtoffer om het leven te brengen - mee heeft genomen naar de slaapkamer.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
SUBSIDIAIR:
op 08 februari 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet
- met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en
- (vervolgens) op die [slachtoffer] is gaan zitten (zodat die [slachtoffer] nergens heen kon) en met haar, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer]
heeft dichtgedrukt en heeft dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, zodat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte het slachtoffer slechts enkele seconden bij de keel heeft vastgepakt, welke handeling niet de dood tot gevolg kan hebben.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft in een uitbarsting van woede haar vriendin, die op bed lag, aangevallen en heeft haar de keel dichtgedrukt. Toen het slachtoffer er in slaagde los te komen en zij naar de benedenverdieping vluchtte is verdachte haar achterna gegaan. Beneden in de keuken is opnieuw een worsteling ontstaan, waarbij op enig moment verdachte bovenop het slachtoffer is gaan zitten en haar wederom de keel heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden. Dat verdachte het slachtoffer krachtig heeft beetgepakt blijkt uit de rode striemen in de hals van het slachtoffer en het feit dat zij - zoals door de politie is waargenomen - nog enige tijd na het voorval naar adem snakte en bijna geen lucht kon krijgen. Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, moeten zij naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijk gevolg dat het slachtoffer zou stikken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar vriendin zou komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer bewezen.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Rapportage van deskundige
Omtrent de persoon en de persoonlijkheid van verdachte is d.d. 5 april 2007 een rapport uitgebracht door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Er kon bij betrokkene geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden aangetoond. Als het ten laste gelegde wordt bewezen, dan is het aannemelijk dat dit niet onder invloed van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling is ontstaan. Het ten laste gelegde dient, voor zover dat bewezen wordt, te worden toegeschreven aan de omstandigheden. Betrokkene kan beschouwd worden als volledig toerekeningsvatbaar.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusie van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusie als na te melden overneemt.
Zij is derhalve van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige het bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar voor het door haar gepleegde strafbare feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze geprobeerd haar vriendin om het leven te brengen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sprake is geweest van oplopende spanningen tussen verdachte en haar vriendin, welke ertoe hebben geleid dat is besloten de relatie te beëindigen. Door een meningsverschil met betrekking tot de adoptieprocedure van hun kind is verdachte in woede uitgebarsten waarbij zij haar vriendin is aangevlogen.
Het door de verdachte uitgeoefende geweld, zoals bewezen verklaard, is volstrekt ontoelaatbaar. Dit geldt te meer, nu het incident zich heeft afgespeeld in de gezamenlijke woning en in de aanwezigheid van hun dochtertje. Op zichzelf rechtvaardigt een feit als het onderhavige dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de omstandigheden waaronder het feit zich heeft afgespeeld, de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde door de emotionele druk waaronder zij al enkele weken stond, met daarbij de angst haar kind te zullen verliezen, en het feit dat verdachte zelf ook gewond is geraakt bij de worsteling, een dergelijke straf in het onderhavige geval niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op het advies van de reclassering en heeft in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Anderzijds is uit het gebeurde gebleken dat verdachte in een moeilijke situatie haar agressie niet kan beteugelen. Dit geeft de rechtbank aanleiding - anders dan de psycholoog en de reclassering - voor herhaling te vrezen, nu verdachte in de toekomst ongetwijfeld nog de nodige teleurstellingen en moeilijke situaties het hoofd zal moeten bieden. Aan verdachte zal dan ook - naast een werkstraf van de maximale duur - vanuit het oogpunt van speciale preventie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 9 MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* een TAAKSTRAF voor de duur van 240 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
mr. P.L. van Dijke en mr. A.J. Japenga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2007.