zaaknummer: 66219 / FA RK 06-8220
beschikking van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2007
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker, tevens verweerder,
advocaat mr. J. Mulder te Rotterdam,
procureur mr. J.A. Visser,
[verweerster],
wonende te [adres],
verweerster, tevens verzoekster,
advocaat mr. drs. K. Moene te 's-Gravenhage,
procureur mr. V.J. Groot.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2006;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 oktober 2006;
- de brief, met bijlagen, van mr. J. Mulder, kantoorgenoot van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 16 februari 2007;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 30 maart 2007.
1.2 De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2007.
1.3 Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Partijen zijn op 30 oktober 1963 te Rotterdam in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.3 Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 1991 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is verder onder meer bepaald dat de man een partneralimentatie van € 1.588,23 (ƒ 3.500,--) per maand aan de vrouw dient te betalen.
2.4 Het echtscheidingsvonnis is op 20 september 1991 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5 Bij daaropvolgende beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 november 1993 is de alimentatieverplichting gewijzigd en is bepaald dat de man ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 mei 1993 een alimentatie van € 884,87 (ƒ 1.950,--) per maand dient te betalen. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft deze beschikking bij beschikking van 20 mei 1994 vernietigd en heeft de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 mei 1993 vastgesteld op € 1.021,01 (ƒ 2.250,--) per maand.
2.6 De man heeft wijziging van de beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 1994 verzocht, waarna de rechtbank te 's-Gravenhage de aan de man opgelegde alimentatieverplichting bij beschikking van 11 september 2001 heeft gewijzigd en deze heeft vastgesteld op € 397,06 (ƒ 875,--) per maand. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft laatstgenoemde beschikking bij beschikking van 21 augustus 2002 vernietigd en heeft daarbij de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bepaald op € 862,18 (ƒ 1.900,--) per maand in de periode van 1 april 2000 tot 1 april 2001, op € 342,60 (ƒ 755,--) per maand in de periode van 1 april 2001 tot 1 januari 2002 en op € 181,-- per maand met ingang van 1 januari 2002.
2.7 De partneralimentatie is inmiddels geïndexeerd tot € 200,17 (tot het moment dat de man 65 jaar werd is de alimentatie niet geïndexeerd, omdat het inkomen van de man niet gewijzigd is).
2.8 Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3 Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1 De man verzoekt de bij beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 2002 vastgestelde alimentatieverplichting te wijzigen en de alimentatie met ingang van 1 september 2006 op nihil te stellen, danwel de alimentatieverplichting te verlagen tot een in goede justitie te bepalen bedrag, met ingang van een in goede justitie te bepalen tijdstip. Hij stelt daartoe het volgende.
3.2 Nu de echtscheidingsbeschikking op 20 september 1991 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, heeft de man op 20 september 2006 gedurende vijftien jaar alimentatie ten behoeve van de vrouw betaald. Deze alimentatieverplichting dient thans dan ook op grond van artikel 1:157 lid 4 BW beëindigd te worden, nu deze beëindiging voor de vrouw niet zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden. De vrouw heeft een parttime baan en zij ontvangt het gedeelte van het pensioen van de man dat haar volgens de pensioenverevening toekomt. Beëindiging van de alimentatie zal volgens de man niet van wezenlijke invloed zijn op het inkomen van de vrouw, die over twee jaar zelf een AOW-uitkering en door haar zelf opgebouwd pensioen ontvangt. Voorts heeft de vrouw een partner die eigen inkomsten heeft. Zij is derhalve niet afhankelijk van de door de man betaalde partneralimentatie. De man heeft de vrouw bij brief van 21 juni 2006 meegedeeld dat hij van plan was de alimentatie te beëindigen, zodat de vrouw daarmee rekening heeft kunnen houden.
3.3 Subsidiair stelt de man dat de beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 2002 door voormelde omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en dat de partneralimentatie dientengevolge op nihil dient te worden gesteld.
Het verweer en het zelfstandig verzoek
3.4 De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. Zij heeft daarbij verzocht een termijn voor verlenging van de alimentatieduur vast te stellen van vijf jaar na het einde van de termijn van vijftien jaar, danwel totdat de vrouw op 12 november 2008 65 jaar wordt, althans heeft zij verzocht een beslissing te nemen die de rechtbank redelijk acht. Zij heeft gesteld dat beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud van zo ingrijpende aard is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
De vrouw wijst daarbij op de volgende omstandigheden.
3.5 De vrouw erkent dat de termijn van vijftien jaar op 20 september 2006 is geëindigd. Zij is echter van mening dat beëindiging van de alimentatieverplichting voor haar zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
3.6 De vrouw is thans 63 jaar. Zij heeft de MULO niet afgemaakt en is toen zij 15 jaar was gaan werken als ponstypiste. De vrouw is vervolgens met de man getrouwd en toen de zoon van partijen werd geboren is zij gestopt met werken en heeft zij voor hun zoon gezorgd. Partijen zijn lang getrouwd geweest en zij leefden in aanzienlijke welstand. Vanaf 1974 heeft de vrouw altijd 20 uur per week gewerkt als typiste. Toen de vrouw moeite kreeg met het werken met computers, heeft de werkgever van de vrouw haar de gelegenheid gegeven om twee dagdelen per week huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Op die manier heeft de vrouw kunnen voorkomen dat haar inkomen minder werd. De vrouw verdient thans € 780,-- netto per maand. Daarnaast ontvangt zij een deel van het pensioen van de man ad € 690,05, over welk bedrag de vrouw nog inkomstenbelasting verschuldigd is. De vrouw heeft geen pensioenrechten opgebouwd en zij heeft geen nieuwe partner.
3.7 De vrouw heeft nog altijd behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man heeft zijn draagkracht niet betwist, zodat de vrouw van mening is dat de man de opgelegde alimentatie dient door te betalen voor een periode van vijf jaar, althans in ieder geval totdat de vrouw op 12 november 2008 65 jaar wordt en zij een AOW-uitkering ontvangt.
4. De beoordeling
4.1 Op grond van artikel II, tweede lid, van de Wet Limitering Alimentatie na echtscheiding (staatsblad 1994, 324 en 325) (hierna: WLA) kan op verzoek van degene, die op grond van een voor de inwerkingtreding van voornoemde wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, deze verplichting door de rechter worden beëindigd, indien deze op of na dat tijdstip vijftien jaren of meer heeft geduurd, tenzij de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot de uitkering gerechtigd is kan worden gevergd.
4.2 Vast staat dat de man vanaf 20 september 1991, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, alimentatie aan de vrouw betaalt. Dit betekent dat de alimentatieverplichting van de man op 20 september 2006 vijftien jaren heeft geduurd.
4.3 Thans dient derhalve de vraag te worden beantwoord of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw een ingrijpende wijziging is en zo ja, of deze wijziging zodanig ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
4.4 Bij de beoordeling van de omstandigheden van het geval houdt de rechtbank in ieder geval rekening met:
- de leeftijd van degene die tot uitkering gerechtigd is;
- de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
- de vraag of de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot uitkering is gehouden.
4.5 De vrouw is geboren op 12 november 1943 en is thans 63 jaar oud. Zij is op 30 oktober 1963 op 19-jarige leeftijd met de man gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is een zoon geboren. Het huwelijk is op 20 september 1991 ontbonden, zodat het bijna achtentwintig jaar heeft geduurd. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat er tijdens het huwelijk sprake was van een traditionele rolverdeling waarbij de man zorgde voor het gezinsinkomen terwijl zij voornamelijk de zorg had voor het kind en het huishouden. Toen de zoon van partijen werd geboren is de vrouw gestopt met werken.
4.6 Sinds 1974 werkt de vrouw 20 uur per week, aanvankelijk alleen als typiste. Toen bleek dat de vrouw moeite had met het werken met computers, heeft de werkgever van de vrouw haar gelegenheid gegeven gedurende twee dagdelen per week huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Ook deze werkzaamheden zijn echter zwaar voor de vrouw. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij al sinds haar 15e jaar werkt en dat zij geen vooropleiding heeft. Onder deze omstandigheden heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om haar werkzaamheden uit te breiden om zo een hoger inkomen te verwerven.
4.7 Op dit moment ontvangt de vrouw naast haar inkomsten uit arbeid van € 902,-- bruto/€ 786,-- netto per maand, exclusief vakantiegeld, een bedrag van € 690,-- per maand in verband met de verevening van de pensioenrechten van de man, alsmede partneralimentatie van € 200,-- per maand. De vrouw heeft gesteld dat zij in totaal € 1.715,-- per maand ontvangt.
4.8 De norm voor een alleenstaande is van toepassing. De vrouw woont zelfstandig. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de juistheid ervan door de vrouw heeft de man immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw een nieuwe partner heeft.
4.9 De vrouw betaalt € 450,-- per maand aan huur. De premie ziektekostenverzekering van de vrouw bedraagt € 157,-- per maand (premie basisverzekering € 96,-- per maand + premie aanvullende verzekering € 6,-- per maand + inkomensafhankelijke bijdrage werkgever € 55,-- per maand).
4.10 De vrouw heeft een behoefteberekening overgelegd, waaruit blijkt dat zij een totale behoefte heeft van € 2.070,-- per maand.
Hoewel de man de behoefte van de vrouw heeft betwist, acht de rechtbank de posten in de behoefteberekening van de vrouw niet onredelijk. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de posten vakantie (€ 100,-- per maand) en vervanging auto (€ 122,-- per maand), maar zelfs wanneer deze posten volledig buiten beschouwing worden gelaten, resteert een behoefte van de vrouw die, verminderd met de inkomsten van de vrouw uit arbeid en pensioen, nog altijd hoger is dan de geïndexeerde alimentatie.
4.11 De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tijdens het huwelijk is beperkt in haar mogelijkheden tot het opbouwen van carrière omdat zij de zorg had voor de zoon van partijen en het huishouden. Voorts was de vrouw ten tijde van de echtscheiding niet in staat volledig in haar levensonderhoud te voorzien en is in die situatie geen verandering gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw gelet op al het voorgaande van zo ingrijpende aard dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Gezien de lange duur van het huwelijk (bijna 28 jaar) is de rechtbank van oordeel dat op grond van de lotsverbondenheid van partijen, welke na de echtscheiding voortduurt, van de man mag worden gevergd dat hij ook na het verstrijken van de termijn van vijftien jaar een bijdrage ten behoeve van de vrouw blijft voldoen. Daar staat echter tegenover dat alimentatie in beginsel een eindig karakter heeft. De vrouw wordt op 12 november 2008 65 jaar en zal dan een AOW-uitkering ontvangen. De AOW-uitkering voor een alleenstaande bedraagt thans € 970,-- bruto per maand. Op dit inkomen wordt een bijdrage ZVW van € 63,05 per maand ingehouden. Het bruto vakantiegeld bedraagt € 54,36 per maand. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij er op het moment dat zij 65 wordt financieel op vooruit zal gaan. De alimentatieverplichting van de man heeft alsdan 17 jaar geduurd. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de man zijn draagkracht niet heeft betwist, zal de rechtbank bepalen dat de alimentatieverplichting van de man zal doorlopen tot 12 november 2008, met bepaling dat de alimentatietermijn daarna niet meer voor verlenging vatbaar zal zijn.
4.12 Op de partneralimentatie is de wettelijke indexering van toepassing.
4.13 De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
De rechtbank:
5.1 wijst het verzoek van de man tot beëindiging/vermindering van zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de vrouw af;
5.2 verlengt de termijn gedurende welke de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw voortduurt tot 12 november 2008;
5.3 bepaalt dat verlenging van bovengenoemde alimentatietermijn na ommekomst daarvan niet mogelijk is;
5.4 verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5 compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.6 wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Keijzerwaard en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 23 mei 2007.