ECLI:NL:RBDOR:2007:BA6063

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500097-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige woningoverval met DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 29 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op 6 november 2005 in Dordrecht. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het in vereniging plegen van diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een woning was binnengedrongen en daarbij mobiele telefoons, sieraden en een geldbedrag van ongeveer 5000 euro had weggenomen. De overval werd gekenmerkt door bruut geweld, waarbij de slachtoffers met vuurwapens werden bedreigd en met tie-wraps werden vastgebonden.

De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bewezen op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een DNA-match van de verdachte met DNA-sporen op een tie-wrap die in de woning was aangetroffen. De verdediging voerde aan dat het DNA-onderzoek niet deugde, maar de rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat het DNA-onderzoek door het NFI voldoende betrouwbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van de gewelddadige beroving.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van drieëneenhalf jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank benadrukte dat dergelijke feiten veel angst en onrust in de samenleving veroorzaken en dat de verdachte geen rekening had gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/500097-07
Zittingsdatum : 15 mei 2007
Uitspraak : 29 mei 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1981,
thans gedetineerd in de P.I. Breda, locatie De Boschpoort, te Breda.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1.De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 november 2005 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere mobiele telefoon(s) en/of sieraden en/of een geldbedrag (van ongeveer 5000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben geplaatst en/of
- de vingers en/of tenen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie-rips en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "ik schiet je tenen van je voet!" en/of "ik schiet je overhoop/door je hoofd!" en/of
- een sweater om de mond van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gebonden en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "niet kijken! Handen op je rug!" en/of "is zijn lul niet goed genoeg voor je? ik ga je zo in je kont pakken!" en/of "waar is die geld/kluis?!".
2.De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 06 november 2005 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere mobiele telefoons en sieraden en een geldbedrag (van ongeveer 5000 euro),
toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft/hebben geplaatst en
- de vingers en tenen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden met tie-rips en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "ik schiet je tenen van je voet!" en "ik schiet je door je hoofd!" en
- een sweater om de mond van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gebonden en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "niet kijken! Handen op je rug!" en "is zijn lul niet goed genoeg voor je? ik ga je zo in je kont pakken!" en "waar is die geld!".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft allereerst de deugdelijkheid van het DNA-onderzoek door het NFI ter discussie gesteld. Volgens de raadsman is uit de rapportages de geaardheid van de biologische sporen en de wijze van veiligstelling niet gebleken. Daardoor zou de onderzoeker van het NFI niet weten wat hij heeft onderzocht. De raadsman is ook overigens van mening dat men bij het DNA-onderzoek ondeskundig te werk is gegaan. Er wordt niet vermeld dat sprake is van een mengprofiel en dat levert geen hard bewijs op. Het door dit onderzoek verkregen bewijs is op grond daarvan onvoldoende voor een veroordeling van verdachte, zo stelt de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Aan het NFI is de vraag voorgelegd aan de stukken van overtuiging - de tie-wraps veilig gesteld door de technische recherche waarvan proces-verbaal is opgemaakt en in het dossier is gevoegd (02.AH.11 en 02.AH.11A) - onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek te verrichten. De rapportage van het NFI, zaaknummer 2005.11.28.063, d.d. 7 april 2006, vermeldt dat de tie-wraps zijn bemonsterd en dat celmateriaal is verkregen. Volgens een algemeen beschikbare publicatie van het NFI "(...) vermelden de rapportages van het NFI nooit de aard van het celmateriaal van biologische contactsporen; dergelijke sporen zijn in algemene zin omschreven als 'celmateriaal'." (zie NFI, De Essenties van forensisch DNA-onderzoek, Den Haag 2006, Brontekst 4). Om deze reden ontbreekt volgens de rechtbank de vermelding van de geaardheid van de biologische sporen. Het niet-vermelden daarvan doet naar het oordeel van de rechtbank ook geen afbreuk van de resultaten van het onderzoek van het NFI. De bemonstering van de stukken van overtuiging heeft immers geleid tot zodanig lichaamseigen materiaal dat daaruit een DNA-profiel kon worden verkregen. Het maakt dan geen verschil of het gaat om bloed, speeksel, transpiratievocht, epitheelcellen etc.
Voorts blijkt uit de rapportage van het NFI dat van het celmateriaal in de bemonsteringen met - onder meer - identiteitszegel AHL754 (tie-wrap afkomstig uit badkamer) DNA-profielen zijn verkregen die ten tijde van het onderzoek onvoldoende informatie gaven om een betrouwbaar vergelijkend DNA-onderzoek mee te kunnen uitvoeren. Betreffende dit materiaal zou aanvullend DNA-onderzoek worden uitgevoerd.
Uit het hierop volgende onderzoek door ing. N.M. van der Geest (2005.11.28.063/A, rapportdatum 12 december 2006) komt het volgende naar voren:
'Conclusie
(...) Uit de verkregen DNA-profielen is volgens een geaccrediteerde methode een consensus DNA-profiel afgeleid. In dit consensus DNA-profiel zijn de DNA-kenmerken zichtbaar van (minimaal) twee personen. (....)
Dit betekent dat er geen aanwijzingen zijn verkregen op de aanwezigheid van celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 2] en de verdachten [X], [Y] en [Z] in de bemonstering [AHL754]#1 van de tie wrap.
De DNA-kenmerken in het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] (RFB491) komen voor in het verkregen consensus DNA-profiel. (...)'
Vervolgens concludeert de onderzoeker dat het scenario dat het verkregen consensus DNA-profiel van (AHL754) van de tie-wrap wordt verklaard door een mengsel van DNA van de verdachte [verdachte] en een willekeurig gekozen persoon circa één miljard maal waarschijnlijker is dan het scenario waarbij voornoemd DNA-profiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van twee willekeurig gekozen personen.
De rechtbank acht de hiervoor genoemde conclusies voldoende duidelijk en ziet in hetgeen door de raadsman omtrent de deugdelijkheid van het onderzoek is aangevoerd geen aanleiding de resultaten en conclusies van het door het NFI uitgevoerde DNA-onderzoek in twijfel te trekken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de onderzoeker van het NFI als getuige-deskundige bij de rechter-commissaris door de raadsman is ondervraagd en uitleg heeft gegeven over het verrichte onderzoek, de gebruikte methoden en wat de conclusies behelzen. Ter zake van het mengprofiel merkt de rechtbank op dat zulks slechts inhoudt dat een spoor het celmateriaal van meer dan één persoon bevat, hetgeen resulteert in een DNA-profiel met DNA-kenmerken van meer personen. Vervolgens moet worden bepaald of deze DNA-kenmerken matchen met die van bepaalde personen, waaronder verdachte. Daarover spreekt de onderzoeker van het NFI zich uit in genoemd aanvullend rapport.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het volgende door de raadsman gevoerde verweer, inhoudende dat de eventuele aanwezigheid van DNA-sporenmateriaal van verdachte op de tie-wrap uit de badkamer van de overvallen woning niet hoeft te betekenen dat verdachte ook daadwerkelijk in die woning is geweest. Ter beantwoording van de vraag hoe het DNA-spoor van verdachte in de woning kan zijn terechtgekomen, heeft verdachte aangevoerd dat mogelijkerwijs sporenmateriaal van hem via de medeverdachte [X] op de tie-wrap is terechtgekomen, nu verdachte immers frequent contact met voornoemde [X] had.
De rechtbank overweegt omtrent het vorenstaande als volgt. Vast staat dat de overval door drie personen is gepleegd. Twee verdachten, [X] - die bekennende verklaringen heeft afgelegd - en [Z], zijn voor het onderhavige feit reeds veroordeeld. Verdachte past - voor wat betreft lichaamsbouw, lengte, de aanwezigheid van een 'sikje' en het spreken in het Antilliaans - in het door de aangever [slachtoffer 1] opgegeven signalement van de derde dader, door hem omschreven als degene met de leidersrol. Blijkens de aangifte (PL1810/05-124727, 02.AAN.01) is deze 'leider' met mededader [Z] in de badkamer, gelegen op de bovenverdieping van de woning, geweest, alwaar het slachtoffer [slachtoffer 1] met tie-wraps werd vastgebonden. De 'leider' bond de tenen van het slachtoffer met een tie-wrap vast. In het op één van deze tie-wraps bemonsterde celmateriaal zijn DNA-kenmerken van verdachte aangetroffen. Mededader [X] heeft verklaard (PL1810/05-124727, 02.V5.06, blz.11) gedurende de overval slechts beneden in de woning te zijn geweest. Op grond hiervan acht de rechtbank de stelling van verdachte dat zijn DNA via [X] op de tie-wrap uit de badkamer is terechtgekomen zeer onaannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het door verdachte gestelde scenario het celmateriaal van verdachte via een ander op een tie-wrap moet zijn gekomen, zonder dat concreet is aangegeven hoe dat in het onderhavige geval zou zijn geschied. Bovendien is algemeen bekend dat contactsporen waarbij voldoende celmateriaal op een voorwerp wordt achtergelaten om te komen tot een DNA-profiel, vooral tot stand komen wanneer enige kracht wordt uitgeoefend en het voorwerp een ruw oppervlak heeft.
Daarmee acht de rechtbank de door verdachte geopperde mogelijke gang van zaken dusdanig onwaarschijnlijk dat de rechtbank met die mogelijkheid geen rekening hoeft te houden. De veronderstellingen van verdachte zijn bovendien niet gestoeld op feiten uit het dossier noch zijn zij op andere wijze onderbouwd. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van verdachte.
Ten aanzien van verdachtes betrokkenheid bij de gewapende overval leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen het volgende af:
- verdachte past in het signalement van de derde dader zoals opgegeven door aangever;
- verdachte is in het bezit geweest van een vuurwapen dat gelijkenis vertoont met een wapen gebruikt bij de overval;
- verdachte is bekend met mededader [X];
- DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen op een tie-wrap waarmee het slachtoffer in de badkamer van zijn woning is vastgebonden;
- verdachte is aanwezig geweest bij het ter belening aanbieden van een gouden ketting die is buitgemaakt bij de overval;
- verdachte heeft twee dagen na de overval een mobiele telefoon van hetzelfde merk en type verkocht als de telefoon die - met twee andere telefoons - is buitgemaakt bij de overval.
Gezien deze feiten en omstandigheden die in samenhang beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde feit en de omstandigheid dat verdachte geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven acht de rechtbank op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige beroving in een woning op 6 november 2005.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN, VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is samen met anderen een woning binnengedrongen en heeft uit die woning sieraden, mobiele telefoons en een geldbedrag weggenomen. Bij deze overval is bruut geweld gebruikt. De overvallers zijn de woning binnengekomen door 's avonds aan te bellen en, nadat de bewoner open deed, hem een pistool tegen het hoofd te zetten en de woning in gaan. Verdachte en zijn mededaders hebben de bewoner met vuurwapens bedreigd en hebben de bewoner en diens vriendin met behulp van tie-wraps bij de handen en voeten vastgebonden. Vervolgens hebben de overvallers de woning doorzocht en hebben zij wat van hun gading was weggenomen, waarna zij, met medeneming van de in de woning gestolen goederen, het pand hebben verlaten, de twee slachtoffers vastgebonden achterlatend.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij zijn handelen geen rekening heeft gehouden met de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers. Nu er vuurwapens zijn gebruikt, is de kans dat een dergelijke overval dodelijke gevolgen heeft is allerminst denkbeeldig. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien veel angst en onrust in de samenleving. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een woninginbraak, vooral als dat met geweld gepaard gaat, daar nog langdurig en soms blijvend psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Met name verdachte heeft zich bijzonder bedreigend jegens de bewoner opgesteld door te dreigen diens tenen eraf te schieten en hem door het hoofd te schieten.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank acht geslagen op de hem betreffende justitiële documentatie d.d. 7 februari 2007. Verdachte is een groot aantal keren veroordeeld voor onder meer het plegen van gewelds- en vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden wederom een ernstig strafbaar feit te plegen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE (3) JAREN EN ZES (6) MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
mr. F.G.H. Kristen en mr. A.J. Japenga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Booij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2007.
Mr. Kristen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.